alléén voor privé gebruik
28 februari 1899
Op last van mijn biechtvader begin ik op te schrijven wat er zich van dag tot dag afspeelde tussen mij en Ons Heer.
Ik moet bekennen dat ik veel tegenzin voel; de inspanning die ik me moet getroosten om mezelf te overwinnen is zo groot dat alleen de Heer de kwelling van mijn ziel kent. Maar o, heilige gehoorzaamheid, wat zijt ge een machtige bondgenoot! Gij alleen kunt zegevieren en mijn tegenzin overwinnen, bergen waar ik bijna niet overheen kan; gij verbindt me met Gods Wil en die van mijn biechtvader. Maar alstublieft, o heilige Bruidegom, ik heb net zoveel hulp nodig als mijn offer groot is; ik wil alleen maar dat U me in Uw armen houdt en me ondersteunt. Zo door U geholpen kan ik slechts de waarheid zeggen, alleen voor Uw glorie, maar met schaamte van mijn kant.
Vanmorgen, toen mijn biechtvader de Mis opdroeg, ontving ik ook de Communie. Mijn geest ging onder in een zee van verwarring vanwege de gehoorzaamheid die mijn biechtvader me oplegde n.l. alles op te schrijven wat er zich in mijn binnenste afspeelde. Toen ik Jezus ontving, begon ik Hem te vertellen over mijn pijn, in ’t bijzonder over mijn ontoereikendheid en veel andere dingen. Maar Jezus leek zich daar niet om te bekommeren en gaf nergens antwoord op. Er ging me een licht op en ik zei: “Wie weet ben ik zelf de oorzaak dat Jezus zich niet laat zien zoals gewoonlijk”. Daarom zei ik Hem recht uit mijn hart: “O alstublieft, mijn Liefste en mijn Alles, doe toch niet zo onverschillig jegens mij. U doet mijn hart breken van pijn. Als het is vanwege het schrijven – laat dat zo zijn, zelfs al moet ik mijn leven ervoor geven dan beloof ik nog dat ik het zal doen”. Toen zag Jezus er anders uit en heel welwillend zei Hij: “Waarvoor ben je bang? Heb Ik je de vorige keren ook niet geholpen? Mijn licht zal je overal omgeven en dus zul je het kunnen verspreiden”.
Zuiverheid van intentie.
Toen hij dit zei, zag ik, ik weet niet hoe, mijn biechtvader dicht bij Jezus en de Heer zei hem: “Kijk, alles wat je doet gaat naar de Hemel, let daarom op met welk een zuiverheid je te werk gaat en denk eraan dat al je stappen, woorden en werken bij Mij terecht komen en als die zuiver zijn – dat betekent als die voor Mij gedaan worden – beleef ik daar zeer veel vreugde aan en Ik voel die rondom Mij als boodschappen die me voortdurend aan jou herinneren. Maar als die gedaan worden met laag-bij-de-grondse en aardse bedoelingen irriteren ze Mij”. En toen Hij dit zei, leek het of Hij Zijn handen ten hemel hief en toen zei Hij hem: “Richt je ogen omhoog; je behoort toe aan de Hemel – werk voor de Hemel”.
Terwijl ik mijn biechtvader zag en Jezus die hem dat zei, kwam mij in gedachten dat, als men zo handelt dat het net zo gaat als met iemand die het ene huis moet verlaten om te verhuizen naar een ander. Wat doet hij? Eerst stuurt hij al zijn spullen en eigendommen en dan gaat hij zelf. Net zo sturen wij eerst onze werken om voor ons een plaats te bezetten in de Hemel en dan, als het onze tijd is, gaan we zelf. O wat een mooie stoet zal dat worden.
Geloof.
Toen ik mijn biechtvader zag, herinnerde ik me dat hij me had gezegd dat ik over het geloof moest schrijven zoals de Heer met mij over deze deugd gesproken had. Bij deze gedachte trok de Heer me plotseling zo dicht naar Zich toe, dat ik buiten mezelf was, samen met Jezus aan het hemelgewelf en Hij zei me letterlijk: “Geloof is God”.
Deze woorden bevatten zo’n onmetelijk licht dat het onmogelijk is om dit uit te leggen – maar ik zal doen wat ik kan. Ik begreep dat geloof Godzelf is. Net zoals materieel voedsel leven verschaft aan het lichaam, zodat het niet sterft, zo geeft geloof leven aan de ziel – zonder geloof is de ziel dood. Geloof doet leven, geloof heiligt, geloof vergeestelijkt de mens, en maakt dat hij zijn ogen gericht houdt op een Opperwezen, zodanig dat hij niets leert van de dingen hier beneden; en als hij daarvan leert, gebeurt dat in God. O het geluk van een ziel die leeft van geloof! – zij beweegt altijd in de richting van de Hemel. Bij alles wat haar overkomt kijkt zij altijd in God naar zichzelf; en b.v. in tegenspoed brengt geloof haar naar God en zij kwelt zich zelf niet, zelfs niet met een klacht, want zij weet dat zij haar voldoening niet hier moet zoeken, maar in de Hemel; op dezelfde manier brengt geloof haar naar God in genot, rijkdom en plezier, en ze zegt bij zichzelf: “O, hoe veel meer voldoening en rijkdom zal er zijn in de Hemel”. Dus verveelt ze zich met deze aardse dingen, zij versmaadt die en vertrapt die onder haar voeten. Ik denk dat een ziel die leeft van geloof het zelfde overkomt als iemand die miljoenen geldstukken en zelfs hele koninkrijken bezit en iemand anders wil hem een geldstuk aanbieden. Wat zal hij zeggen? Zal hij dat niet versmaden? Zal hij het niet in zijn gezicht gooien? En ik voeg er aan toe: en wat als dat geldstuk onder de modder zit zoals alle aardse dingen? Nog sterker; wat als dat geldstuk alleen maar aan hem uitgeleend wordt. Deze persoon zal zeggen: “Ik bezit onmetelijke rijkdommen en jij durft me dit schamelijke geldstuk aan te bieden, onder de modder en alleen maar te leen?” Ik denk dat hij snel zijn blik zal afwenden en de gift niet zal accepteren. Zo doet de ziel die leeft van geloof, als het aardse dingen betreft.
Laat ons nu weer terug gaan naar het beeld van voedsel: door voedsel krijgt het lichaam niet alleen kracht, maar ook de substantie van het voedsel dat wordt omgezet in het lichaam zelf. Hetzelfde geldt voor de ziel die leeft van geloof: omdat geloof Godzelf is, gaat de ziel leven van Godzelf; en door zich te voeden met Godzelf, gaat ze delen in het wezen van God: en door deelname aan Hem, gaat ze op Hem lijken en wordt omgevormd in Godzelf. Wat overkomt de ziel daarom die leeft van geloof: net zoals God heilig is, is de ziel heilig; zoals God machtig is, is de ziel machtig; zoals God wijs is en sterk, zo ook de ziel; en dit geldt voor al de andere eigenschappen van God. O, de zegeningen van deze ziel op aarde, en nog meer in de Hemel!
Ik begreep ook dat wat de Heer zegt tot Zijn geliefde zielen. “Ik zal je tot Mijn bruid maken in geloof” niets anders betekent dan dat de Heer, in dit mystieke huwelijk, de ziel gaat verrijken met Zijn eigen eigenschappen. Het komt mij voor, dat het net zo gaat als met twee echtgenoten: als zij in gemeenschap van goederen leven kunnen de eigendommen van de een niet langer onderscheiden worden van die van de ander, maar beiden worden eigenaar van alles. In dit geval echter is de ziel arm – al het goede komt van de Heer die haar laat delen in Zijn bezittingen.
Het leven van de ziel is God – geloof is God en de ziel die geloof bezit, en alle andere deugden daarop, zodanig dat geloof de koning van haar hart is en de andere deugden staan er rondom om in dienst te staan van het geloof. Dus zonder geloof zijn deugden op zichzelf levenloos.
Ik denk dat God het geloof aan de mens schenkt op twee manieren: ten eerste door het heilig doopsel; ten tweede, wanneer de gezegende God door een deeltje van Zijn wezen in te brengen in de ziel, haar het vermogen schenkt wonderen te doen zoals de doden opwekken, de zieken genezen, de zon laten stilstaan e.d. O, als de wereld geloof had, zou die veranderen in een aards paradijs.
O, hoe hoog en verheven is de vlucht van de ziel die zich oefent in geloof. Ik denk dat de ziel die zich oefent in geloof, doet als bange vogeltjes die uit angst voor jagers, of een andere valstrik, huizen in de toppen van de bomen of op hoge plaatsen. Als ze dan voedsel moeten zoeken, komen ze naar beneden, nemen het voedsel en vliegen onmiddellijk weer terug. En sommigen, nog voorzichtiger, nemen het voedsel en eten het zelfs niet op op de grond, maar uit veiligheidsoverwegingen nemen zij het mee naar de toppen van de bomen en verorberen het daar.
Zo ook is de ziel die leeft van geloof zo huiverig voor aardse dingen, dat ze, uit angst voor valstrikken, niet veel meer doet dan er een blik op werpen. Zij woont in den hoge – dat betekent boven alle dingen van de aarde, maar in het bijzonder in de wonden van Jezus Christus; en vanuit die genezende vertrekken kreunt, huilt, bidt en lijdt zij samen met haar bruidegom Jezus om de toestand en de ellende van de mensheid. Terwijl zij leeft in de holten van Jezus Christus’ wonden, schenkt de Heer haar een deeltje van Zijn vermogens en de ziel voelt die vermogens binnenin haar als iets van haar zelf. Zij beseft echter dat die, hoewel ze die zelfs beschouwt als haar bezit, haar geschonken zijn want zij zijn gegeven door de Heer.
Het overkomt haar zoals iemand die iets gekregen heeft wat hij niet had. Wat doet hij? Hij neemt het aan en beschouwt zichzelf als de eigenaar ervan; maar iedere keer als hij ernaar kijkt, zegt hij bij zichzelf: “Dit is van mij, maar het werd me gegeven door die en die”. Hetzelfde doet de ziel die door de Heer wordt getransformeerd in Zichzelf door een deeltje van Zijn goddelijk Wezen af te staan. Welnu, net zoals deze ziel de zonde verafschuwt zo ook heeft zij medelijden met anderen en bidt voor hen die ze ziet gaan op het pad naar de afgrond. Zij verenigt zich met Jezus Christus en biedt zich aan als slachtoffer om de goddelijke gerechtigheid te verzoenen en om de schepselen de kastijdingen die ze verdienen te besparen. En als het offer van haar leven nodig zou zijn – o hoe graag zou ze dat brengen voor de redding van één enkele ziel.
Hoe ze de Godheid van Jezus ziet.
Toen mijn biechtvader me vroeg hem uit te leggen hoe ik soms de Godheid van Ons Heer zie, antwoordde ik dat het me onmogelijk was hem daarover iets te vertellen. Maar ’s avonds verscheen de gezegende Jezus me en verweet me bijna deze weigering en toen schoot Hij twee schitterende stralenbundels door me heen. Door de eerste begreep ik met mijn verstand dat geloof God is en dat God geloof is. Ik probeerde iets over geloof te zeggen; nu wil ik proberen te zeggen hoe ik God zie – en dat was de tweede stralenbundel.
Terwijl ik buiten mezelf ben en ik me bevind in het hoogste der Hemelen denk ik God te zien binnenin een licht. Hij lijkt zelf licht te zijn en binnenin dit licht is er schoonheid, kracht, wijsheid, onmetelijkheid, hoogte, diepte, eindeloosheid en grenzeloosheid. Zelfs in de lucht die we inademen is God aanwezig en wij ademen Hem in; dus iedereen kan Hem maken tot zijn eigen leven wat Hij inderdaad is. Niets ontgaat Hem en niets kan Hem ontsnappen. Dit licht lijkt één en al stem, hoewel het niet spreekt en is zeer werkzaam, hoewel altijd in rust. Het is overal aanwezig, hoewel het geen ruimte inneemt; en terwijl het overal tegenwoordig is, heeft het ook Zijn eigen centrum. O God, hoe onbegrijpelijk zijt Gij! Ik zie U ik voel U, Gij zijt mijn leven. U begrenst Uzelf binnenin mij, maar U blijft altijd onmetelijk en verliest niets van Uzelf. Ik voel dat ik maar stamel en het lijkt of ik niets kan zeggen.
Om mij beter uit te drukken in onze menselijke taal, wil ik zeggen dat ik in de hele schepping een beeld van God zie, omdat Hij in de hele schepping hier de schaduw van Zijn schoonheid verspreidt, daar Zijn geur, ergens anders Zijn licht als de zon waarin ik een bijzonder beeld van God zie. Ik zie Hem als verborgen binnenin deze sfeer, als de Koning van alle andere sferen. Wat is de zon? Het is enkel een vuurbol. De bol is één, maar zijn stralen zijn talrijk; zo kunnen we makkelijk begrijpen hoe de bol God is en de stralen zijn de onmetelijke eigenschappen van God.
Ten tweede. De zon is vuur, maar ook licht en warmte. Het is de Allerheiligste Drie-eenheid versluierd door de zon: het vuur is de Vader, het licht is de Zoon, de warmte is de H. Geest. Toch is de zon één en net zoals men vuur, licht en warmte niet kan scheiden, zo is het vermogen van Vader, Zoon en H. Geest ook één, in werkelijkheid niet van elkaar te scheiden. En net zoals vuur tegelijkertijd licht en warmte voortbrengt, zodanig dat vuur niet kan ontstaan zonder licht en warmte, op dezelfde wijze kan de Vader er niet zijn, voorafgaand aan de Zoon en de H. Geest en ook niet omgekeerd, maar alle drie de Personen zijn er van alle eeuwigheid.
Daar komt bij dat het licht van de zon zich overal verspreidt; evenzo dringt God overal door met Zijn onmetelijkheid. Maar denk er aan dat dit maar een beeld is, omdat de zon niet kan komen waar zijn licht niet door kan dringen, terwijl God overal doordringt. God is de zeer zuivere Geest en wij kunnen Hem symboliseren met de zon, maar dan een zon die met zijn stralen overal doordringt en die stralen kan niemand grijpen met zijn handen. Bovendien kijkt God naar alles – ook naar de misdaden en het kwaad van mensen – maar Hij blijft altijd zoals Hij is, zuiver, heilig en onbevlekt. Een beeld van God is de zon die zijn licht zendt over afval, maar onbevlekt blijft; zijn licht verspreidt in het vuur, maar wordt niet verbrand; in de zee en de rivieren, maar verdrinkt er niet in. Hij geeft licht aan allen, maakt alles vruchtbaar, geeft leven met zijn warmte, maar zijn licht vermindert niet en hij verliest niets van zijn warmte. Bovendien terwijl hij zoveel goed doet aan allen, heeft hij niemand nodig en blijft zoals hij is – majestueus, stralend, onveranderlijk. O, hoe goed kun je in de zon de goddelijke eigenschappen zien! Met Zijn onmetelijkheid is God aanwezig in het vuur, maar wordt niet verbrand, in de zee maar Hij verdrinkt niet; onder onze voeten, maar Hij wordt niet met voeten getreden. Hij geeft aan allen, maar wordt niet arm en heeft niemand nodig. Hij kijkt naar alles, sterker, Hij is één en al oog, en er is niets wat Hij niet hoort. Hij kent iedere vezel van ons hart, iedere gedachte van onze geest, maar omdat Hij zuiver Geest is, heeft Hij oren noch ogen, en Hij verandert nooit, wat er ook gebeurt. De zon bekleedt de wereld met zijn licht en wordt niet moe; zo geeft God leven aan allen, helpt en regeert de wereld en wordt niet moe.
Een mens kan wat schaduw opzoeken of een schuilplaats om uit het licht van de zon en de weldadige werking ervan te blijven, maar hij doet niets tegen de zon zelf – de zon blijft zoals hij is, terwijl al het kwaad neerkomt op de mens. Dat geldt ook voor de zonde: de zondaar kan zich verwijderen van God en Zijn weldadige werking afweren, maar hij doet niets tegen God – hij doet zichzelf het kwaad aan.
De cirkel van de zon symboliseert ook de eeuwigheid van God die geen begin heeft en geen einde. Het doordringende licht van de zon op zichzelf kan niemand beperken tot zijn oog alleen; en als men ernaar zou willen staren op het middaguur, zou men verblind worden; en als de zon dicht bij de mens zou willen komen, zou hij verpulverd worden. Hetzelfde voor de goddelijke Zon: geen geschapen geest kan Die onderbrengen in zijn beperkte geest om zo zijn Wezen te begrijpen, en als die dat zou willen proberen, zou die verblind worden en verward; en als deze goddelijke Zon al Zijn liefde zou willen schenken en de mens zou toestaan die te ervaren terwijl hij nog in zijn sterfelijk vlees leeft, zou hij verpulverd worden.
Dus God heeft een schaduw van Zichzelf en van Zijn volmaaktheid over de hele schepping geworpen; het lijkt of we Hem zien en contact hebben, en we worden onophoudelijk door Hem geraakt.
Hierop aansluitend zei ik, nadat de Heer die woorden zei – geloof is God – : “Jezus, bemint U mij?” En Hij zei toen: “En jij, heb je Me lief?”. Direct zei ik: “Ja Heer en U weet dat ik zonder U het gevoel heb dat ik niet leef”.
“Goed dan”, ging Jezus verder, “jij bemint Mij, Ik bemin jou – dus laat ons elkaar lief hebben en altijd samen blijven”. Zo eindigde Hij voor deze morgen. Welnu, wie kan zeggen hoeveel mijn geest heeft begrepen van deze goddelijke Zon? Het komt me voor dat ik Die zie en er overal contact mee heb. Nog sterker, ik voel me erdoor omgeven, van binnen en van buiten, maar mijn vermogen is zo miniem – terwijl het me lijkt of ik iets over God begrijp, lijkt het op het ogenblik dat ik Hem zie of ik niets begrepen heb; nog erger, het lijkt of ik onzin heb verteld. Ik hoop dat Jezus mijn nonsens wil vergeven.
10 maart 1899
De Heer toont haar veel kastijdingen.
In mijn gebruikelijke toestand verscheen mijn altijd lieflijke Jezus heel verbitterd en bedroefd en Hij zei: “Mijn dochter, Mijn rechtvaardigheid is te zeer toegenomen en de beledigingen door de mensen zijn zo talrijk dat Ik ze niet langer kan verdragen. Dus komt de dood met de zeis om te oogsten, een rijke oogst, plotseling d.m.v. ziekten. Ik wil zoveel kastijdingen over de wereld uitstorten dat het een soort van oordeel zal zijn”. Wie kan de vele kastijdingen beschrijven die Hij me toonde en hoe verschrikkelijk bang bleef ik achter? De pijn die mijn ziel voelt is zo groot dat ik geloof dat ik beter kan zwijgen.
Maar ik ga door omdat de gehoorzaamheid dat vraagt. Het lijkt wel of ik straten vol zie met menselijk vlees en bloed dat over de grond stroomt en steden belegerd door de vijand die zelfs kinderen niet spaart. Het lijken furies die uit de hel komen; zij respecteren kerken noch priesters. Het lijkt of de Heer vanuit de Hemel een kastijding zendt – wat het is weet ik niet; het lijkt erop dat we allen een dodelijke klap moeten incasseren en sommigen zullen sterven als slachtoffer en anderen zullen herstellen. Het lijkt of ik ook verwelkte planten zie en veel andere narigheid die de oogst bedreigt. O God wat een pijn om dit te zien en gedwongen te worden om ‘t bekend te maken. Ach Heer, word weer rustig. Ik hoop dat Uw bloed en Uw wonden ons geneesmiddel zullen zijn. Of nog beter, stort die kastijdingen uit over deze zondaar, want ik verdien ze; of anders neem mij en dan zijt Ge vrij om te doen wat ge maar wilt; maar zo lang als ik leef zal ik alles doen om het tegen te gaan.
13 maart 1899
De hele schepping spreekt van Gods liefde voor de mens en leert hem hoe hij Hem moet liefhebben.
Vanmorgen verscheen mijn geliefde Jezus niet zoals gebruikelijk, zo minzaam en lieflijk – maar streng. Ik voelde me zeer verward en mijn ziel was zo bedroefd en tot niets teruggebracht, vooral vanwege de kastijdingen die ik deze afgelopen dagen zag. Toen ik Hem zo zag verschijnen durfde ik Hem niets te zeggen; we keken naar elkaar, maar in stilte. O God, wat een pijn! Dan zag ik plotseling ook mijn biechtvader en Jezus straalde licht naar het verstand en sprak: “Liefde is niets anders dan een uitstraling van het goddelijk Wezen, en deze uitstraling heb Ik verspreid over de hele schepping, zodat de hele schepping de liefde uitdrukt die Ik heb voor de mens en de hele schepping leert hem hoe hij Mij moet liefhebben – vanaf het grootste wezen tot het kleinste bloempje in het veld”.
“Kijk” zegt het tot de mens: “met mijn zoete geur en mijn voortdurende blik op de hemel, probeer ik lof te brengen aan mijn Schepper. Laat ook voor u alles wat ge doet geurig, heilig en zuiver zijn; beledig mijn Schepper niet met de kwade geur van wat ge doet. O mens, alstublieft, zegt het bloempje ons telkens weer, “wees niet zo dwaas om uw oog te richten op de aarde; maar richt ze liever naar de hemel. Kijk, daarboven is uw bestemming, uw vaderland – daar is mijn Schepper en ook de uwe die op u wacht”.
Het water dat voordurend stroomt voor onze ogen zegt ons ook: “Kijk, uit het duister ben ik gekomen en ik moet net zo lang doorstromen tot ik me zal verbergen in de ruimte waar ik vandaan kom. Ook gij mens, kom in actie – en haast u naar de schoot van God, waar ge vandaan komt. O alstublieft! ik smeek u, ga niet via verkeerde paden, de paden die leiden naar de afgrond; want anders – wee u !”
Zelfs de wilde dieren herhalen: “Kijk, o mens, hoe gij u moet gedragen tegenover alles wat niet God is. Wanneer we zien dat iemand ons nadert, maken we hem met ons gebrul zo bang, dat niemand nog dichter bij durft te komen om onze eenzaamheid te verstoren. Zo ook voor u, als de stank van aardse dingen – dat zijn uw heftige begeerten – u dreigen te besmeuren en u doen vallen in de afgrond van de zonde, zult ge, met het gehuil van uw gebeden en door de gelegenheid te mijden beschermd zijn tegen het gevaar. En dit geldt voor alle andere wezens – het zou te lang duren die allemaal te noemen. Met één stem roepen zij in koor en herhalen voortdurend: Kijk, mens, onze Schepper schiep ons uit liefde voor u en wij staan allen tot uw dienst. En gij, wees niet zo ondankbaar – heb lief, smeken we u: heb lief, herhalen wij; bemin onze Schepper”.
Hierna zei mijn geliefde Jezus: “Dit is alles wat Ik wil: bemin God en uw naaste uit liefde voor Mij. Zie hoeveel Ik de mens liefhad – en hij is zo ondankbaar. Hoe kun je toch willen dat Ik hem niet tuchtig?” Juist op dat moment dacht ik een vreselijke hagelbui te zien, en een aardbeving die aanzienlijke schade kan veroorzaken, tot de vernietiging van planten en mensen toe. Toen zei ik Hem vanuit al de bitterheid van mijn ziel: “Mijn altijd geliefde Jezus, waarom bent u zo verontwaardigd? Als de mens zo ondankbaar is, is het niet zozeer vanuit kwaadaardigheid maar vanuit zwakte. O, als ze U toch een beetje kenden, – O hoe deemoedig en nederig zouden ze zijn! Word daarom weer rustig. Ik beveel tenminste Corato bij U aan en degenen die me na staan”. Toen ik dit zei leek het of er ook iets gebeurde in Corato, maar het stelde weinig voor vergeleken bij wat er gebeurde in andere steden.
14 maart 1899
Het kwaad van de mens dwingt God hem te kastijden.
Vanmorgen liet mijn liefste Jezus, toen Hij me met zich mee nam, zien hoeveel en hoe zwaar er gezondigd wordt; het is onmogelijk om het te beschrijven. Ik kon ook een ster in de lucht zien van enorme grootte en binnenin de kern bevatte die zwart vuur en bloed. Die boezemde zoveel angst in dat het leek of de dood minder erg is dan te leven in deze zo droeve tijden. Op andere plaatsen kon je vulkanen zien met meerdere kraters, die ook het land eromheen bedreigden. Je kon ook sekten zien die brand willen stichten. Toen ik dit zag zei mijn lieve maar bedroefde Jezus: “Heb je gezien hoe ze Mij beledigen en hoe Ik me voorbereid? Ik trek me terug van de mens”. En toen Hij dit zei gingen we samen terug naar mijn bed en ik kon zien dat vanwege dit terugtrekken van Jezus de mensen zich nog meer toelegden op vreselijke activiteiten, op meer moorden, kortom het leek volk tegen volk. Toen we ons eenmaal terug getrokken hadden, zette Jezus zich in mijn hart en begon te huilen en te snikken en zei: “O mens, hoeveel heb ik U bemind! Als ge eens wist hoeveel pijn het doet om U te moeten straffen. Maar Mijn rechtvaardigheid dwong Me hiertoe. O mens, o mens. Hoe ween Ik en heb verdriet over uw lot”. Toen barstte Hij in tranen uit en weer herhaalde Hij die woorden.
Kun je je het medelijden, de angst, de kwelling voorstellen die opkwam in mijn ziel, vooral toen ik Jezus zo bedroefd zag en in tranen! Ik deed zoveel mogelijk moeite om mijn smart te verbergen en om Hem te troosten zei ik: “O Heer, het kan toch niet zijn dat u mensen tuchtigt. Heilige Bruidegom, ween niet; zoals U vorige keer gedaan hebt zult U nu doen. Stort het in mij; U zult mij doen lijden en aldus zal Uw gerechtigheid U niet dwingen om het volk te tuchtigen”. Jezus bleef maar wenen en ik herhaalde: “Maar luister een beetje naar me – hebt U me niet in dit bed gelegd zodat ik een slachtoffer zou zijn voor anderen? Was ik die andere keer niet bereid te lijden om schepselen te redden? Waarom wilt U nu niet naar me luisteren? Maar ondanks al mijn schamele woorden, hield Jezus niet op met wenen. Niet langer in staat om ’t tegen te houden barstte ik ook in tranen uit en zei: “Heer, als het echt Uw bedoeling is om mensen te tuchtigen, kan ik er ook niet tegen om schepselen zoveel te zien lijden. Als U daarom echt die geselingen wilt en mijn zonden mij onwaardig maken om te lijden namens anderen, dan wil ik naar U toe komen – dan wil ik niet meer op deze aarde zijn”. Toen kwam mijn biechtvader en riep me op tot gehoorzaamheid en Jezus trok zich terug en zo eindigde het.
De volgende morgen zag ik Jezus nog steeds binnenin mijn hart en ik zag mensen zelfs mijn hart binnenkomen en over Hem heenlopen en Hem vertrappelen. Ik deed zoveel mogelijk om Hem te bevrijden en Jezus keerde zich naar mij en zei: “Zie je hoever de ondankbaarheid van de mens gaat? Zij zelf dwingen Me om hen te kastijden en Ik kan niet anders. En jij, Mijn liefste, zul je, nu je Me zoveel hebt zien lijden, kruizen beschouwen als meer kostbaar, en pijn als vreugde”.
18 maart 1899
Liefde is enkelvoudig.
Vanmorgen liet mijn geliefde Jezus zich weer zien vanuit het binnenste van mijn hart en omdat ik zag dat Hij een klein beetje vrolijker was, raapte ik al mijn moed bij elkaar en ik begon te bidden dat er niet zoveel kastijdingen zouden komen. En Jezus zei: “Wat beweegt je, o Mijn dochter, om te bidden dat Ik de schepselen niet zou kastijden?”
Onmiddellijk antwoordde ik: “Omdat zij Uw beeld zijn, en als schepselen moeten lijden, moet Uzelf lijden”. En Jezus zuchtte en zei: “Liefde is Me zo lief, dat je het niet kunt begrijpen. Liefde is enkelvoudig, net als Mijn Wezen dat, hoewel onmetelijk, toch enkelvoudig is; zo enkelvoudig dat er geen plaats is waar het niet binnendringt. Zo is liefde; het is enkelvoudig en verspreidt zich overal; zij maakt geen onderscheid - vriend of vijand, burger of vreemdeling, zij heeft allen lief”.
19 maart
De duivel kan spreken over deugden, maar hij kan ze niet instorten in de ziel.
Toen Jezus zich vanmorgen toonde, was ik bang dat het niet echt Jezus was, maar de duivel die me wilde misleiden. Nadat ik protesteerde, zei Jezus: “Dochter, vrees niet, want Ik ben de duivel niet. Bovendien, als hij spreekt over deugd, is het schijndeugd, geen ware deugd en hij heeft ook niet het vermogen om die in te storten in de ziel, maar alleen om er over te spreken. En als hij soms toont dat hij wil dat de ziel iets goeds doet, houdt ze dat niet vol en in die act waarin de ziel iets goeds doet, is ze lusteloos en zenuwachtig. Ik alleen heb het vermogen om binnen te stromen in haar hart, zodat ze de deugden kan beoefenen en kan lijden met moed, kalmte en volharding. En bovendien, wanneer gaat de duivel ooit op zoek naar deugden? Hij jaagt ondeugden na, vrees daarom niet en wees kalm”.
20 maart 1899
De wereld is afgezakt naar zo’n bedroevende toestand omdat ze zich niet ondergeschikt maakt aan leiders en de eerste leider is God.
Vanmorgen bracht Jezus me buiten mezelf en toonde me veel mensen die onenigheid hadden. O, hoe verdrietig werd Jezus hiervan! Toen ik hem zo veel zag lijden, smeekte ik Hem om het aan mij over te dragen. Maar omdat Hij nog steeds de wereld wil tuchtigen, wilde Jezus niet dat het in mij werd gestort. Toen ik echter bleef smeken, stortte Hij een klein beetje over in mij om me tevreden te stellen. Daardoor een beetje ontlast zei Hij: “De reden waarom de wereld is afgezakt naar zo’n droevige toestand is dat ze zich niet ondergeschikt maakt aan leiders en omdat God de eerste leider is tegen wie zij in opstand komen, heeft dat als consequentie dat zij zich niet onderwerpen aan en afhankelijk willen zijn van de Kerk, van wetten en al de anderen die men leiders noemt. Ach, Mijn dochter, wat zal er gebeuren met zo velen die bedorven zijn door dit slechte voorbeeld van degenen die leiders worden genoemd – zoals oversten, ouders en vele anderen? Ach, het komt nog zover dat ouders noch broeders, koningen of prinsen als zodanig erkend zullen worden. Zij zullen zijn als adders die elkaar zullen vergiftigen. Zie daarom hoe noodzakelijk kastijdingen zijn in deze tijd en hoe nodig het is dat dit slag mensen de dood vinden, zodat de weinigen die over zullen blijven dankzij anderen zullen leren om nederig en gehoorzaam te zijn. Dus laat Mij begaan; verzet je niet tegen de kastijding van het volk”.
31 maart 1899
De waarde van het lijden.
Vanmorgen verscheen mijn aanbiddelijke Jezus als de gekruisigde en nadat Hij me liet delen in Zijn pijnen, zei Hij: “Vele wonden deden me lijden tijden Mijn Passie, maar er was één Kruis. Dit betekent dat er vele wegen zijn waarlangs Ik zielen leid naar de volmaaktheid, maar er is één Hemel waar deze zielen zich moeten verenigen. Dus als men die Hemel mist, is er geen andere waar zij voor altijd zalig zullen zijn”.
Dan vervolgde Hij: “Kijk eens goed; één is het kruis, maar dit kruis bestond uit verschillende stukken hout. Dit betekent dat de Hemel één is, maar deze Hemel bestaat uit verschillende ruimten, meer of minder glorierijk; en deze ruimten zullen worden toegewezen naargelang het lijden hier op aarde meer of minder hevig was. O, als iedereen wist hoe kostbaar het lijden is zouden zij als om strijd meer willen lijden, Maar het belang van deze kennis wordt niet erkend door de wereld en aldus verafschuwen zij alles wat hen rijker kan maken in de eeuwigheid”.
3 april 1899
Nederigheid zonder vertrouwen is een schijndeugd.
Na verschillende dagen van tranen vanwege de afwezigheid van Jezus, was ik helemaal in de war en innerlijk tot niets vervallen. In mezelf bleef ik voortdurend zeggen: “Zeg me toch, o mijn goede Jezus, waarom bent U van me weggegaan? Waarmee heb ik U beledigd dat U Uzelf niet meer laat zien? O alstublieft, laat me niet langer wachten, want mijn hart kan het niet meer verdragen”.
Eindelijk verscheen Jezus een beetje duidelijker, en Hij zag hoe ik helemaal op was en zei: “Als je eens wist hoe graag Ik nederigheid zie…. Nederigheid is het kleinste plantje dat men kan vinden, maar haar takken reiken tot in de Hemel, kruipen omhoog rondom Mijn troon en dringen diep door in Mijn hart. Dit plantje heet nederigheid en de takken die deze plant voortbrengt noem Ik vertrouwen; dus kan er geen ware nederigheid zijn zonder vertrouwen. Nederigheid zonder vertrouwen is schijndeugd”.
De woorden van Jezus toonden me dat mijn hart niet alleen totaal op was, maar ook een beetje ontmoedigd.
5 april 1899
Hoe Jezus haar verborgen houdt in Zijn liefde.
Mijn ziel voelde zich nog steeds tot niets teruggebracht en vol angst om mijn lieve Jezus te verliezen, toen Hij plotseling verscheen en zei: “Ik houd je in de schaduw van Mijn liefde; en omdat een schaduw overal in doordringt, houdt Mijn liefde je overal en in alles verborgen. Waarvoor ben je dan bang? Hoe kan Ik je verlaten terwijl Ik je zo diep laat verzinken in Mijn liefde?” Terwijl Jezus dit zei, wilde ik hem vragen, waarom Hij zich niet toonde zoals gebruikelijk, maar Jezus ging direct weg en gaf me niet de tijd om Hem ook maar een woord te zeggen. O God, wat een pijn.
7 april 1899
Luisa verkwikt Jezus. Hij zegt haar: “Ik wil van jou het voorwerp van Mijn voldoening maken”.
Ik ging voort in dezelfde toestand, maar vooral deze morgen was het zeer bitter voor mij; ik had bijna de hoop verloren dat Jezus nog zou komen. O, hoeveel tranen moest ik vergieten! Het was het laatste uur en Jezus was er nog steeds niet. O God, wat moet ik doen? Mijn hart leed zo’n hevige pijn en bonsde voortdurend – maar zo hevig dat ik doodsangst voelde. In mijn binnenste zei ik Hem: “Mijn goede Jezus, ziet U zelf niet, dat het leven uit mij wegvloeit? Zeg me tenminste hoe men zonder U kan voortgaan? Hoe kunt ge dan leven? Ofschoon ik zo ondankbaar ben voor zo veel genaden, toch heb ik U lief terwijl ik U deze zeer bittere pijn van Uw afwezigheid aanbied om mijn ondankbaarheid goed te maken. Maar kom – heb geduld, Jezus. Gij zijt zo goed, laat me niet langer wachten – kom. Ach, U weet toch zelf wat een wrede dwingeland de liefde is; waarom hebt U geen medelijden met mij?
In deze toestand vol verdriet kwam Jezus en vol medelijden zei Hij: “Nu ben Ik gekomen, nu niet meer wenen – kom bij Me”. Onmiddellijk bevond ik me buiten mezelf samen met Hem en ik keek naar Hem, maar ik was zo bang Hem weer te verliezen dat de tranen over mijn wangen stroomden. Jezus vervolgde: “Nee, niet meer huilen. Kijk hoe Ik lijd; kijk naar Mijn hoofd – de doornen zitten zo diep dat ze van buiten niet meer te zien zijn. Zie je hoeveel sneden en bloed Mijn lichaam bedekken? Kom dicht bij me, verkwik me”.
Door me bezig te houden met de pijnen van Jezus vergat ik de mijne een beetje en zo begon ik met Zijn hoofd. O, hoe hartverscheurend was het die doornen te zien, zo diep verzonken in Zijn vlees dat je die er niet uit kunt trekken. Terwijl ik daarmee bezig was, kreunde Jezus, zo groot was de pijn die Hij leed. Nadat ik die stukken van de doornenkroon eraf had, zette ik die weer in elkaar en omdat ik weet dat je Jezus geen groter plezier kan doen dan voor Hem te lijden, zette ik die kroon op mijn eigen hoofd. Dan liet Hij me één voor één Zijn wonden kussen en hier en daar liet Hij me het bloed opzuigen. Ik probeerde te doen wat Hij wilde, zij het in doodse stilte, toen de Allerheiligste Maagd kwam en zei: “Vraag Jezus wat Hij van plan is met jou”.
Ik durfde niet, maar Mama moedigde me aan. Om Haar tevreden te stellen fluisterde ik Jezus in Zijn oor: “Wat bent U van plan met mij”? En Hij antwoordde: “Ik wil je tot ’t voorwerp van Mijn voldoening maken”. En juist toen Hij dit zei, verdween Hij en ik bevond me weer in mezelf.
9 april 1899
Jezus bevrijdt haar van de pijn Hem te moeten ontberen.
Vanmorgen verscheen Jezus en leidde me binnen in een kerk. Daar woonde ik de H. Mis bij en ik ontving de Communie uit de handen van Jezus. Hierna klemde ik me vast aan Zijn voeten, zo sterk dat ik niet meer los kon komen. De herinnering aan de pijnen van de laatste dagen – het missen van Jezus – maakte me zo bang dat ik Hem weer zou verliezen dat ik aan Zijn voeten uitriep: “Deze keer, o Jezus laat ik U niet meer los, want als U van me weg gaat laat U me lijden en me zo lang wachten”.
Jezus zei: “Kom in Mijn armen, want Ik wil je bevrijden van de pijnen van de afgelopen dagen”. Ik durfde het bijna niet te doen, maar Jezus strekte zijn handen uit en maakte me los van Zijn voeten; Hij omhelsde me en zei: “Wees niet bang want Ik zal je niet verlaten. Vanmorgen wil Ik je tevreden stellen – kom en verblijf met Mij in het tabernakel”. En dus trokken we ons beiden terug in het tabernakel. Wie kan verwoorden wat we deden? Eerst kuste Hij me en ik Hem; dan rustte ik in Hem en Jezus in mij; dan weer zag ik de beledigingen die Hem werden aangedaan en gaf ik Hem genoegdoening voor de verschillende beledigingen. Wie kan het geduld van Jezus in het H. Sacrament beschrijven? Het is zo indrukwekkend dat het overdenken ervan alleen al beangstigend is.
Maar terwijl ik dit deed maakte Jezus me erop attent, dat mijn biechtvader er aan kwam om mij weer binnen mezelf te brengen. Jezus zei: “Genoeg nu – ga, want de gehoorzaamheid roept je”. En het leek of mijn ziel terugkeerde naar mijn lichaam en inderdaad riep mijn biechtvader me op tot gehoorzaamheid.
12 april 1899
Jezus zegt: “Voor Mij is tegenwoordig zijn in het H. Sacrament hetzelfde als aanwezig zijn in je hart.” Schijnheiligheid, een diepe pijn voor Jezus.
Vandaag kwam Jezus vlug, zonder mij te lang te laten wachten en zei: “Jij bent Mijn tabernakel. Tegenwoordig zijn in het H. Sacrament is voor Mij hetzelfde als in jouw hart zijn; of liever, in jou vind Ik meer: Ik kan mijn pijnen met je delen en jou bij Me hebben, een levend slachtoffer voor de goddelijke rechtvaardigheid, wat Ik niet vind in het Sacrament”. En terwijl Hij deze woorden zei, ging Hij bij me binnen.
Toen Jezus binnen in me was, liet Hij me de steken van de doornen voelen, dan weer de pijnen van het kruis, het zwoegen en het lijden van zijn hart. Rondom zijn hart kon ik een band van ijzeren pinnen zien, die Jezus zeer veel lijden bezorgden. O, wat had ik een medelijden toen ik Hem zoveel zag lijden! Ik had liever zelf alles willen lijden dan mijn lieve Jezus zo laten afzien en van harte bad ik Hem de pijnen en het lijden aan mij te geven.
Jezus zei: “Dochter, de beledigingen die mijn hart het meest kwetsen zijn de heiligschennende Missen en de schijnheiligheid”. Wat zag ik voor me bij deze twee woorden? Het leek me dat men zo te zien de Heer lief heeft en prijst, maar in zijn hart het gif gereed heeft om Hem te doden; voor de buitenwereld wil hij de glorie en de eer van God, maar eigenlijk zoekt hij zijn eigen eer en achting. Alle schijnheilige werken, zelfs de heiligste zijn totaal giftige werken die het hart van Jezus verbitteren.
16 april 1899
Voorbereidingen voor de Communie. Beledigingen van Jezus door zijn eigen volk.
In mijn gebruikelijke toestand, nodigde Jezus me uit om wat rond te gaan om te zien wat de schepselen aan het doen waren. Ik zei Hem: “Mijn aanbiddelijke Jezus, vanmorgen ga ik niet graag rond om de beledigingen te zien die ze U aandoen. Laat ons samen hier blijven met z’n tweetjes”.
Maar Jezus drong aan dat Hij rond wilde gaan en dus zei ik, om Hem tevreden te stellen: “Als U weg wilt gaan, laten we dan liever wat kerken binnen gaan omdat ze U daar minder zullen beledigen”. En dus gingen we een kerk binnen, maar daar werd Hij evengoed beledigd – meer dan op andere plaatsen; niet omdat er in de kerken meer gezondigd wordt dan in de wereld, maar omdat Hij daar beledigd wordt door zijn dierbaren, juist door degenen die hun leven zouden moeten geven om de eer en glorie van God te verdedigen. Daarom raken ze zijn aanbiddelijk hart pijnlijker. Ik kon toegewijde zielen zien die om kleinigheden van geen belang zich niet goed voorbereiden op de Communie. In plaats van aan Jezus te denken zaten ze te denken over kleine pietluttigheden en beuzelarijen; hier mee hielden ze zich bezig. Hoe had Jezus medelijden met hen en hoeveel medelijden wekten ze zelf op. Zij besteedden aandacht aan zoveel niemendalletjes: maar daarna deden ze niet veel meer dan een blik werpen op Jezus.
Jezus zei: “Mijn Dochter, hoe beletten deze zielen Me om mijn genade in hen uit te storten. Ik kijk niet naar kleinigheden, maar naar de liefde waarmee ze naar Me toekomen: zij ruilen eigenlijk; zij besteden aandacht aan pietluttigheden in plaats van aan liefde. Maar terwijl liefde de kleinigheden teniet doet, kun je met veel onnozelheden de liefde geen zier doen toenemen; integendeel die neemt af. Maar wat erger is voor deze zielen, zij raken zo verward en verspillen veel tijd. Zij willen graag uren praten met hun biechtvader over al deze kleinigheden, maar zij gaan nooit aan het werk vanuit een ferm en moedig besluit om deze kleinigheden uit te bannen. Wat moet ik je vertellen o Mijn dochter, over bepaalde priesters van deze tijd? je zou kunnen zeggen dat zij bijna satanisch te werk gaan en zij komen ertoe zich tot idolen van zielen te maken. Ach, ja door Mijn eigen zonen wordt Mijn hart het meest gekwetst, want als de anderen Mij meer beledigen, raken ze Mijn ledematen; maar Mijn eigen dienaren raken Me op de gevoeligste en meest kwetsbare plaatsen diep in Mijn hart. Wie kan de kwelling van Jezus verwoorden?” Terwijl Hij dit zei schreide Hij bitter. Ik deed mijn best om mijn medelijden te tonen en het goed te maken, maar terwijl ik dit deed, gingen Jezus en ik samen weer terug naar mijn bed.
21 april 1899
Jezus, de armste der armen.
Deze morgen bevond ik me, terwijl ik in mijn gebruikelijke toestand was, plotseling binnen in mezelf, maar zonder me te kunnen bewegen. Ik besefte dat er iemand mijn kamertje binnen kwam; toen sloot hij de deur achter zich en ik voelde dat Hij dicht bij mijn bed kwam. Ik dacht dat iemand heimelijk was binnengekomen zonder dat iemand van mijn familie hem had gezien en in mijn kamertje was binnengedrongen. Wie weet wat hij me wil aandoen? Mijn angst was zo groot dat ik mijn bloed voelde stollen in mijn aderen en ik beefde over mijn hele lichaam. “O God, wat moet ik doen?” zei ik bij mezelf: “Mijn familie ziet niets; ik ben stijf van schrik, kan me niet verdedigen en niet om hulp vragen. Jezus, Maria, mijn Mama, help me. St. Jozef, verdedig me in dit gevaar!”
Toen ik besefte dat hij op mijn bed was geraakt, en zich oprolde naast me, was ik zo bang, dat ik mijn ogen open deed en zei: “Zeg me, wie zijt ge?” Hij antwoordde: “Ik ben de armste der armen, ik heb geen onderdak. Ik ben naar je toegekomen om je te vragen of je me bij je wil houden in je kamertje, kijk, ik ben zo arm dat ik zelfs geen kleren heb; maar jij zorgt wel voor alles”. Ik keek eens goed naar hem; hij was een jongen van vijf, zes jaar oud, zonder kleren, geen schoenen, maar zo mooi en bevallig. Onmiddellijk antwoordde ik hem: “Wat mij betreft zou ik je met alle plezier hier houden, maar wat zal mijn vader zeggen? Ik ben niet vrij om te doen wat ik wil; ik heb mijn ouders die het zullen verhinderen. Wat betreft je kleren zou ik wel iets voor elkaar kunnen krijgen, dan breng ik wel een offer – maar je hier laten blijven, dat is onmogelijk. Daarbij, heb je geen vader of moeder, heb je geen onderdak?”
Maar de jongen antwoordde bitter: “Die heb ik niet. O alsjeblieft! Laat me ophouden met zwerven – laat me bij je blijven”. Ik wist zelf niet wat te doen – hoe hem hier te houden. Ineens flitste het door mijn hoofd: “Wie weet is het Jezus? Of misschien een of andere duivel die me op stang wil jagen”. Dus zei ik nog eens: “Maar vertel me ten minste de waarheid – Wie ben je?” En hij herhaalde! “Ik ben de armste der armen” Ik antwoordde: “Heb je geleerd een kruisteken te maken?” “Ja”, antwoordde hij. Welaan dan, ik wil zien hoe je een kruisteken maakt. Dus maakte hij een kruisteken. Ik ging verder: “En een weesgegroet – ken je dat?” “Ja, maar als je wilt dat ik dat bid, laten we dat dan samen doen”.
Ik begon het weesgegroet en hij bad het samen met mij, toen een zeer zuiver licht vanuit zijn aanbiddelijk voorhoofd oplichtte en ik herkende Jezus in de armste der armen. Door dat licht wat Jezus me zond, verloor ik plotseling weer het bewustzijn en dat bracht me buiten mezelf. Ik was helemaal in de war voor Jezus ogen vanwege mijn botte weigeringen en ik zei Hem direct: “Mijn lieve kleine, vergeef me. Als ik U herkend had, had ik U wel binnen laten komen. Maar waarom zei U me niet dat U het was? Ik heb U zoveel te zeggen; dat zou ik U allemaal verteld hebben, en niet zoveel tijd verspild hebben met zoveel nutteloze dingen en angsten. Bovendien, om U hier te houden, heb ik mijn familie niet nodig – ik ben vrij om U hier te houden, omdat U het Uzelf niet veroorlooft om door iedereen gezien te worden”. Maar terwijl ik dit zei verdween Jezus en zo eindigde het, en Hij liet me achter met pijn omdat ik hem niet verteld had wat ik Hem wilde zeggen.
23 april 1899
De lof en hoon van anderen.
Vandaag dacht ik na over de schade die onze zielen kunnen lijden van de lof die andere schepselen ons toezwaaien. Terwijl ik dat op mezelf toepaste, en wilde zien of ik zelfvoldaan werd door lof van mensen, kwam Jezus dicht bij me en zei: “Als een hart zichzelf goed kent, is de lof van mensen als golven op zee die opkomen en stromen, maar nooit hun grenzen te buiten gaan. Op dezelfde manier kan de lof van mensen gegild, geschreeuwd, geroepen worden, kan zelfs je hart raken, maar als dat omgeven wordt door sterke muren van zelfkennis en de lof geen ruimte vindt, trekt die zich terug en brengt de ziel geen schade toe. Dus hier moet je voorzichtig mee zijn: hecht geen belang aan lof en hoon van schepselen”.
26 april 1899
Zielen die onthecht zijn. Luisa bidt voor de genezing van een spraakgebrek van haar biechtvader.
Toen mijn lieve Jezus zich liet zien vandaag, leek het of Hij me veel lichtflitsen toezond die me helemaal doordrongen, toen ik me plotseling samen met Hem buiten mezelf bevond en toen was mijn biechtvader daar. Ik vroeg mijn lieve Jezus mijn biechtvader een kus te geven en even in zijn armen te komen. (Jezus was een kind.) Om mij tevreden te stellen, kuste Hij mijn biechtvader direct op zijn wang, maar zonder zich van mij los te maken. Ik was heel bedroefd en ik zei: “Mijn kleine schat, mijn bedoeling was dat U niet zijn wang zou kussen, maar zijn mond, zodat hij door de aanraking van Uw allerzuiverste lippen geheiligd zou worden en kracht zou krijgen voor zijn kwaal. Zo zal het mogelijk zijn om vrijer Uw heilig woord te verkondigen en anderen te heiligen. O, alstublieft, ik smeek U, stel me tevreden”.
Dus gaf Jezus hem nog een kus op zijn mond en toen zei Hij: “Het behaagt Mij zo, als zielen onthecht zijn van alles, niet alleen wat betreft het gevoel, maar ook qua uitwerking, dat als zij zich blijven ontdoen van alles mijn licht hen zal blijven bekleden, en zij worden dan als kristallen, zo dat het licht van de zon niet belemmerd wordt om in hen door te dringen, heel anders dan bij gebouwen en andere materiële dingen”.
Dan vervolgde Hij: “Och, zij denken dat zij zich ontdoen van alles, maar in plaats daarvan worden zij niet alleen met spirituele dingen bekleed, maar ook met lichamelijke, omdat mijn voorzienigheid heel bijzonder en speciaal zorg draagt voor deze onthechte zielen. Mijn voorzienigheid beschermt hen overal; het gebeurt dat zij niets hebben, maar zij bezitten alles”.
Hierna verlieten we mijn biechtvader en wij troffen veel religieuzen aan die allen gericht waren op het werken uit eigen belang. Toen wij tussen hen door liepen zei Jezus: “Wee degene die werkt om geld te verdienen! Gij hebt uw loon al ontvangen”.
2 mei 1899
Hoe de hele Hemel wordt verhuld in de Kerk.
Vanmorgen wekte Jezus veel medelijden; Hij was zo bedroefd. Wij keken in stilte naar elkaar; af en toe gaf Hij me een kus en ik kuste Hem en zo bleef Hij zich verschillend keren openbaren. De laatste keer toonde hij me de Kerk en zei me letterlijk deze woorden: “De hele Hemel wordt verhuld in mijn Kerk. Zoals in de Hemel één het hoofd is, n.l. God, en er veel heiligen zijn van verschillende afkomst, ordes en verdiensten, zo is er in mijn Kerk, waar de hele Hemel wordt verhuld, ook één hoofd, dat is de Paus, en de H. Drie-eenheid wordt zelfs verhuld in de drievoudige tiara die zijn hoofd bedekt; en er zijn veel leden die ondergeschikt zijn aan dit hoofd – verschillend in waardigheid, verschillende ordes, superieuren en ondergeschikten, van klein tot groot dienen zij om mijn Kerk te verfraaien. Aan ieder is volgens zijn niveau een taak toevertrouwd en als zij in eer en deugd hun taak precies vervullen gaat er zo’n pracht van hen uit, zo welriekend voor mijn Kerk dat de aarde en de Hemel geuren en stralen, en het volk wordt zo aangetrokken door dit licht en door deze geur, dat het bijna onmogelijk is voor hen om zich niet over te geven aan de waarheid. Ik laat het aan jou over te bezien hoe die bedorven leden in plaats van licht duisternis verspreiden. Hoeveel ellende veroorzaken zij in de Kerk”. Toen Jezus dit zei, zag ik mijn biechtvader naast Hem. Jezus keek hem aan met zijn zo doordringende blik; dan keerde Hij zich tot mij en zei: “Ik wil dat je het volste vertrouwen in je biechtvader hebt, zelfs in de kleinste dingen, zo sterk dat er voor jou geen verschil is tussen Mij en hem, en naar gelang jouw vertrouwen en geloof in zijn woorden zal Ik het met hem eens zijn”. Juist toen Jezus deze woorden zei, herinnerde ik me bepaalde bekoringen van de duivel die een beetje wantrouwen bij me hadden opgeroepen. Maar Jezus corrigeerde me met zijn waakzaam oog direct en op hetzelfde moment voelde ik, dat het wantrouwen in mijn binnenste verdween. Moge de Heer altijd gezegend worden die zoveel zorg draagt voor deze ellendige en zondige ziel.
6 mei 1899
Luisa zoekt Jezus tussen de engelen.
Vanmorgen liet Jezus zich nauwelijks zien; mijn geest voelde zo verward dat ik bijna niet kon begrijpen waar Jezus was gebleven, toen ik me omringd voelde door vele geesten – misschien waren het engelen, ik kan het niet met zekerheid zeggen. Terwijl ik in hun midden was, ging ik af en toe naar Hem op zoek – wie weet kon ik tenminste de adem van mijn geliefde voelen; maar hoe ik ook zocht, ik vond niets dat wees op de aanwezigheid van mijn liefste goed. Toen voelde ik plotseling een zoete adem van achter mijn schouder vandaan en ik riep onmiddellijk uit: “Jezus, mijn Heer”. Hij antwoordde: “Luisa, wat wil je?” “Jezus mijn schoonheid, kom, blijf niet achter mij want ik kan U niet zien. Ik heb op U gewacht en de hele morgen gezocht. Wie weet zou ik U te midden van deze engelachtige geesten rondom mijn bed kunnen vinden. Maar nee, ik voelde me zo moe, omdat ik zonder U geen rust vind. Kom toch, dat we samen rusten”. Dus kwam Jezus naar me toe en ondersteunde mijn hoofd. Die geesten zeiden: “Heer, hoe snel herkende ze U. Zelfs niet aan Uw stem, maar louter aan Uw adem, zij riep U direct. Jezus antwoordde hun: “Zij kent Mij en Ik ken haar. Zij is Me zo dierbaar als Mijn oogappel”. En toen Hij dit zei, bevond ik me in de ogen van Jezus. Wie kan zeggen wat ik voelde in zijn zo zuivere ogen? Het is onmogelijk om dit met woorden duidelijk te maken. De engelen stonden stomverbaasd.
7 mei 1899
Zuiverheid van intentie bij het werk.
Terwijl ik overdag mediteerde, bleef Jezus zichtbaar dichtbij mij en zei: “Mijn Persoon wordt omgeven door al de werken van de zielen alsof het een kleed is, en hoe zuiverder de intentie en heviger de liefde, des te meer schittering geven ze Mij, en Ik zal hun meer glorie schenken: zo zal Ik hen op de oordeelsdag aan de hele wereld laten zien om de hele wereld duidelijk te maken hoe Mijn kinderen Mij eer hebben gebracht en hoe Ik hun eer breng”. En met een meer gekweld voorkomen voegde Hij eraan toe: “Mijn dochter, wat zal er gebeuren met zovele zelfs goede werken die zonder zuivere intentie worden verricht, uit gewoonten of eigen belang? Wat zullen ze zich schamen op de oordeelsdag bij het zien van zoveel werken die goed zijn in zich, maar bedorven door hun intentie, zo dat die zelfde werken hen, in plaats van eer te brengen zoals bij vele andere, te schande maken? In feite kijk Ik niet naar de grootheid van hun werken, maar naar de intentie waarmee ze worden verricht. Daar gaat Mijn aandacht naar uit”. Jezus zweeg even en ik bleef nadenken over zijn woorden, terwijl ik mediteerde, vooral over de zuivere intentie en over het feit dat schepselen die goed doen moeten verdwijnen, omdat het schepsel één wordt met de Heer zelf, alsof die schepselen niet bestonden. Toen ging Jezus verder: “Toch is het zo. Kijk, Mijn hart is zo groot, maar de toegang is zeer smal, Niemand kan de leegte van dit hart vullen dan zielen die onthecht zijn, weerloos en eenvoudig. In feite zie je hoe klein de deur is en iedere hindernis, zelfs de geringste – b.v. een lichte gehechtheid, een onjuiste intentie, een werk zonder de bedoeling om Mij te behagen – belet hen de vreugde van Mijn hart binnen te gaan. Veel naastenliefde gaat Mijn hart binnen, maar die moet zo met de Mijne verenigd zijn, dat die één enkele liefde vormt, zodanig dat de een niet van de ander onderscheiden kan worden. Maar de naastenliefde die niet getransformeerd wordt in Mijn liefde – beschouw Ik niet als iets dat Mij toebehoort”.
9 mei 1899
Kastijding dreigt. Jezus geeft zijn bittere adem door aan Luisa.
Vanmorgen was ik hevig gekweld vanwege het ontberen van Jezus. Na veel ellende kwam Jezus en trok zich zo dicht tegen me aan dat ik Hem niet eens kon zien; Hij begon zijn voorhoofd tegen het mijne te houden, dan zijn gelaat en zo deed Hij met alle andere lichaamsdelen. In deze houding zei ik Hem: “Mijn aanbiddelijke Jezus, U houdt niet meer van mij”. En Hij: “Als Ik niet van je hield, zou Ik je niet zo nabij zijn”. En ik vervolgde: “Hoe kunt U zeggen dat U me lief hebt, als U me niet meer zo laat lijden als tevoren? Ik ben bang dat u me niet in die toestand wil zien – bevrijd me tenminste van de last van mijn biechtvader”.
Toen ik dit zei leek het, dat Jezus geen aandacht wilde geven aan mijn woorden, maar Hij toonde me een grote menigte die met allerlei kwaad bezig was. Verontwaardigd over hen, veroorzaakte Hij onder hen verschillende besmettelijke ziekten en velen stierven, zo zwart als kool. Het kwam mij voor dat Jezus die menigte van de aardbodem wilde wegvagen. Bij het zien hiervan smeekte ik Jezus zijn bitterheid op mij over te dragen om zo die mensen te sparen, maar ook hieraan besteedde Hij geen aandacht: en als antwoord op wat ik tevoren zei, vervolde hij: “De grootste kastijding die Ik jou, de priester en de mensen kan geven is je te verlossen van dit lijden. Mijn rechtvaardigheid stort zich uit in volle woede, omdat die geen weerstand voelt. Het is zo waar dat het ergste wat iemand kan overkomen is een taak te krijgen en er dan weer van ontheven te worden. Het zou beter voor hen zijn als hij die taak nooit gekregen had, omdat hij, door die te misbruiken en er niets goeds mee te doen, die taak niet waard was”.
Toen bleef Jezus een paar keer per dag komen, maar Hij was zo ongelukkig, dat ik tot medelijden en tranen bewogen werd – zelfs stenen zouden reageren. Ik probeerde Hem te troosten zoveel ik kon; nu eens omhelsde ik Hem, dan weer ondersteunde ik zijn hoofd dat zo’n pijn deed; dan weer zei ik hem: “O Jezus, hart van mijn hart, het is nooit Uw gewoonte geweest om zo ongelukkig bij mij te verschijnen. Als U tot nu toe U zelf ongelukkig toonde, zag U er direct anders uit als U het in mij uitstortte; maar nu geeft U me geen gelegenheid om U hiermee wat verlichting te schenken. Wie had gedacht dat ik, nadat U zo lang bereid was Uw lijden in mij uit te storten en het zo te delen met mij en U zoveel deed om mij daarvoor geschikt te maken, nu daarvan beroofd zou worden? Lijden uit liefde voor U was mijn enige steun; lijden maakt mijn verlangen naar de Hemel dragelijk. Maar nu ik het moet ontberen, voel ik dat ik niets meer heb om op te steunen en mijn leven wordt vervelend. O, alstublieft! heilige bruidegom, geliefde, mijn dierbaar leven, o, alstublieft! Laat de pijnen bij me terug komen, geef me lijden. Kijk niet naar mijn onwaardigheid en mijn zware zonden, maar naar Uw barmhartigheid die niet uitgeput is”. Mijzelf uitstortend met Jezus, trok Hij zich dicht tegen me aan en zei: “Mijn dochter, mijn rechtvaardigheid wil zich uitstorten over de schepselen. Het aantal zonden van de mensen heeft bijna het toppunt bereikt en de rechtvaardigheid wil zich manifesteren om de woede te tonen en eerherstel te krijgen voor de ongerechtigheden van de mensen. Kijk – om je te laten zien hoe verbitterd Ik ben en om je een klein beetje tevreden te stellen, wil ik alleen mijn adem in je over laten gaan”. En dus trok Hij zijn lippen samen dicht bij de mijne en blies zijn adem in mij, die zo bitter was dat ik voelde hoe mijn mond, mijn hart en mijn hele persoon werd bedwelmd. Als alleen zijn adem al zo bitter was, wat moet de rest van Jezus dan zijn? Hij verliet me in zulk een pijn dat ik het gevoel had dat mijn hart werd doorboord.
12 mei 1899
Jezus stelt haar tevreden door uit zijn zijde zoet en bitter in haar over te laten vloeien.
Vanmorgen toonde mijn aanbiddelijke Jezus zich nog steeds ongelukkig en Hij bracht me buiten mezelf en liet me de verschillend beledigingen zien die Hij te verduren kreeg. Ik begon weer te bidden dat Hij zijn bitterheid in mij over zou laten gaan. In het begin schonk Jezus geen aandacht aan mij en Hij zei alleen: “Mijn dochter, alleen dan is de liefde volmaakt, als ze als enig doel heeft Mij te behagen; en alleen dan wordt die ware liefde genoemd en wordt die door Mij erkend, als die ontdaan is van alles”.
Toen reageerde ik op zijn eigen woorden en zei: “Jezus, mijn liefste, juist hierom wil ik dat U Uw bitterheid in mij over laten vloeien – opdat ik U kan verlossen van zo vele pijnen, en als ik U ook vraag de schepselen te sparen, is dat omdat ik nog goed weet, dat U ook zo veel leed bij andere gelegenheden, nadat U de schepselen had getuchtigd en u hen zo veel zag lijden onder armoede en andere dingen. Anderzijds was U achteraf tevreden, toen ik U vol aandacht heb gesmeekt en U tot vervelens toe heb lastig gevallen, zodat U het tenslotte graag in mij uitstortte en hen spaarde. Weet U dat niet meer? Bovendien, zijn zij niet Uw beeld?
Toen Hij overtuigd was zei Jezus: “Omwille van jou voel Ik me genoodzaakt je tevreden te stellen – kom dicht bij Me en drink uit mijn zijde”. Ik deed dat. Ik schoof dicht naar Hem toe om uit zijn zijde te drinken, maar in plaats van bitterheid zoog ik zoet bloed op wat mij dronken maakte van liefde en zoetheid. Ja, ik was tevreden, maar dit was niet mijn bedoeling; dus wendde ik me naar Hem toe en zei: “Mijn goede liefste, wat doet U? Wat er uit komt is niet bitter maar zoet. O, alstublieft. Ik bid U, stort Uw eigen bitterheid in mij”. En Jezus keek welwillend naar mij en zei: “Drink verder, want het bittere zal hierna komen”.
Dus hield ik me weer dicht tegen zijn zijde en nadat het zoete nog even aanhield kwam ook het bittere. Maar wie schetst de intensiteit van die bitterheid? Nadat ik genoeg gedronken had stond ik op en toen keek ik naar zijn hoofd, met de doornenkroon en nam die eraf en duwde die op mijn hoofd. Jezus leek heel inschikkelijk, terwijl hij dit op een ander moment nooit had toegestaan. Wat was het mooi Jezus te zien nadat Hij zijn bitterheid had uitgestort. Hij leek bijna ontwapend, machteloos, maar heel zacht als een nederig lammetje – heel inschikkelijk. Ik besefte dat het erg laat was, maar omdat mijn biechtvader vroeg in de morgen was gekomen om mij te laten gehoorzamen wist ik niet, dat ik werd opgeroepen tot gehoorzaamheid, want wat de gehoorzaamheid betreft laat Jezus me vrij. Dus wendde ik me tot Hem en zei: “Liefste Jezus, sta niet toe dat ik moeilijkheden veroorzaak bij mijn familie en mijn biechtvader last bezorg door hem terug te laten komen; O alstublieft! Ik smeek u, zorgt U zelf dat ik weer terugkeer in mijn lichaam”. “Mijn dochter, vandaag wil Ik niet bij je weggaan”. En ik. “Ook ik heb niet de moed U te verlaten… maar laat mij even aan mijn familie tonen dat ik weer in mijn lichaam ben en dan zullen we weer samen zijn”. Na wat verschil van mening namen we afscheid en liet Hij me even gaan. Het was juist etenstijd en mijn familie wilde me net roepen. Maar hoewel ik me in mijn lichaam voelde, zat ik vol pijn; mijn hoofd werkte niet goed. Het zoet en bitter dat ik had gedronken uit Jezus zijde gaf me pijn en voldoening tegelijk, zodat het onmogelijk voor me was iets anders tot me te nemen. Door de belofte aan Jezus zat ik op hete kolen; dus zei ik tegen mijn familie onder het voorwendsel dat ik hoofdpijn had: “laat me maar alleen, want ik heb nergens behoefte aan”.
Dus lieten ze me weer met rust, en direct begon ik mijn lieve Jezus te roepen en hij, altijd goedaardig, kwam terug. Maar wie kan zeggen wat me vandaag overkwam; hoeveel genaden Jezus gaf aan mijn ziel; hoeveel dingen Hij me liet begrijpen? Het is onmogelijk om het onder woorden te brengen. Na lang te zijn gebleven, liet Jezus toen, om mijn lijden te verzachten, zoete melk uit zijn mond stromen en tegen de avond, verliet hij me toen en gaf me zijn woord dat Hij spoedig terug zou komen. En zo bevond ik me weer in mezelf, maar met een beetje minder pijn.
16 mei 1899
De verdienste van het kruis. Je ontdoen van je eigen wil.
Jezus ging een paar dagen langer door om zich op de zelfde manier te openbaren – Hij wilde zich niet van me losmaken. Het leek erop dat het beetje pijn dat Hij in mij had overgegoten hem zo aantrok, dat hij niet zonder mij kon. Vanmorgen liet Hij een beetje meer bitterheid uit zijn mond in de mijne overstromen en toen zei Hij me: “Het kruis maakt de ziel meer geneigd om geduld te hebben. Het kruis doet de Hemel open gaan, en verenigt Hemel en aarde – dat wil zeggen, God en de ziel. De verdienste van het kruis is zo geweldig en wanneer het binnenkomt in de ziel heeft het ’t vermogen om de roest van alle aardse dingen te verwijderen. En dat niet alleen, maar het brengt verveling, kwelling en verachting van aardse dingen teweeg en geeft haar in plaats daarvan smaak en genoegen in hemelse dingen. Weinigen echter zien de verdienste van het kruis, daarom versmaden zij het”.
Wie kan zeggen hoeveel ik begreep van het kruis, toen Jezus erover sprak? Jezus’ spreken is niet hetzelfde als het onze; wij begrijpen slechts zoveel als er wordt gezegd. Bij Hem brengt één enkel woord een onmetelijk licht teweeg en om het degelijk te overwegen zou je de hele dag zeer diep kunnen blijven mediteren. Daarom zou het te lang duren als ik alles zou willen vertellen en de tijd ontbreekt me ook om dat te doen.
Even daarna kwam Jezus weer terug maar wat bedroefder dan tevoren. Ik vroeg direct naar de reden ervan en Jezus toonde me veel toegewijde zielen en zei: “Mijn dochter, waar Ik naar kijk in de ziel is of zij zich ontdoet van haar wil. Alleen dan bekleedt mijn Wil haar, vergoddelijkt haar en maakt haar tot de Mijne. Kijk eens naar deze zielen die zich toegewijd noemen… zolang als alles goed gaat. Maar er is maar een kleinigheid nodig – als hun biecht niet lang genoeg is, als de biechtvader hen niet tevreden stelt – of hun vrede wordt verstoord; en sommigen komen zo ver dat ze niets meer willen doen. Dat betekent dat niet mijn Wil hun leven beheerst, maar hun eigen wil. Geloof me, mijn dochter, ze hebben de verkeerde weg genomen want als Ik zie dat ze Me echt willen lief hebben, heb Ik veel manieren om mijn genade te schenken”. Hoe meelijwekkend was het Jezus te zien lijden vanwege dit soort mensen. Ik probeerde zoveel mogelijk met Hem mee te leven en zo eindigde het.
19 mei 1899
Deemoed garandeert hemelse gunsten.
Vanmorgen voelde ik angst opkomen dat het niet Jezus was, maar de duivel die me wilde misleiden. Jezus kwam en zag mijn angst en zei: “Deemoed garandeert hemelse gunsten. Nederigheid beveiligt de ziel zodanig, dat de listen van de duivel niet bij haar kunnen binnenkomen. Deemoed brengt alle hemelse genaden in veiligheid, zodat Ik, als Ik deemoed zie, alle soorten van hemelse gunsten overvloedig laat stromen. Laat je daarom niet in de war brengen hierdoor, maar keer altijd met een eenvoudig oog in jezelf om te zien of je vol mooie deemoed bent en maak je geen zorgen om al het andere”.
Toen toonde Hij me veel godsdienstige mensen en onder hen priesters – zelfs die heilig leefden. Maar hoe goed ze ook waren, hun ontbrak de geest van eenvoud waarmee zij geloofden in de vele genaden en de vele wegen waarlangs de Heer de zielen gebruikt. Jezus zei: “Ik schenk Mezelf zowel aan de nederigen als aan de eenvoudigen, omdat zij direct in mijn genaden geloven en Ik bedenk hen royaal, ofschoon zij onwetend en arm zijn. Maar tegenover de anderen die je ziet, sta Ik zeer huiverig, want het eerste wat de ziel naar Mij toe drijft is het geloof; en het komt voor dat de anderen met al hun wetenschap en leerstellingen, en zelfs heiligheid, nooit toekomen aan de ervaring van een straaltje hemels licht – zij gaan langs een natuurlijke weg en zij komen nooit in contact met het bovennatuurlijke, zelfs niet in geringe mate. Dit is ook de reden waarom er onder mijn volgelingen in de loop van mijn sterfelijke leven niet één geleerde, priester of autoriteit was, maar alleen onwetenden en mensen van lage rang of stand – omdat die nederiger waren en eenvoudig en ook beter in staat om grote offers voor Mij te brengen”.
23 mei 1899
Zachtaardigheid. Onthechting van zichzelf.
Deze keer wilde mijn aanbiddelijke Jezus wat spelen. Hij kwam, toonde dat Hij naar me wilde luisteren, maar net als ik iets wilde zeggen verdween Hij als de weerlicht. O, God, wat een pijn. Terwijl mijn hart ondergedompeld was in de zeer bittere pijn om Jezus’ afwezigheid en ik ook wat rusteloos was, kwam Jezus weer terug en zei: “Wat is er? Bewaar je vrede, wees kalm. Spreek, spreek, wat wil je?” Maar als ik dan sprak, verdween Hij. Ik deed mijn best om mezelf te kalmeren, maar – nee hoor, even later keerde mijn hart weer terug in die onmacht om mezelf te kalmeren zonder mijn enige troost; en misschien wel erger dan tevoren. Toen Hij weer terugkwam zei Jezus: “Mijn dochter, zachtaardigheid heeft het vermogen om de natuur van dingen te veranderen; die weet goed hoe bitter in zoet om te zetten. Daarom, meer zoet, meer zoet”. Maar Hij gaf me geen tijd om nog iets te zeggen. Zo bracht ik de morgen door. Hierna voelde ik, hoe ik buiten mezelf was, samen met Jezus. Er waren veel mensen; sommigen streefden naar rijkdom, sommigen naar eer of glorie en anderen zelfs naar heiligheid en veel andere dingen, maar niet naar God; eerder geacht te worden door de schepselen. Zich tot hen wendend zei Hij hoofdschuddend: “Dwazen zijn jullie – jullie graven je eigen graf”. Toen wendde Hij zich tot mij en zei: “Mijn dochter, daarom adviseer Ik op de eerste plaats onthechting van alles en ook van jezelf. Als de ziel zich heeft losgemaakt van alles, hoeft zij geen strijd te voeren om afstand te nemen van alle aardse dingen, waarmee zij vanzelf in contact komt. Maar als die genegeerd worden en zelfs veracht, zeggen ze haar vaarwel, zij verlaten haar en vallen haar niet lastig”.
26 mei 1899
Zelfverachting moet samengaan met geloof.
Deze morgen had ik zo’n hekel aan mezelf, dat ik mezelf verafschuwde en geïrriteerd was. Het kwam me voor dat ik het verschrikkelijkste wezen was dat er bestond. Ik zag mezelf als een wormpje dat zich wendt en keert, maar in de modder vast blijft zitten zonder verder te komen. O, God, wat een menselijke ellende! Ik heb zoveel genaden gekregen en toch ben ik nog steeds zo slecht. Mijn goede Jezus, altijd zo goedaardig voor deze ellendige zondaar, kwam bij me en zei: “Zelfverachting is te prijzen als die samengaat met de geest van geloof; maar als het niet samengaat met de geest van geloof, kan het je meer kwaad dan goed doen. Als je je in feite ziet zoals je bent, niet in staat tot iets goeds, zul je ontmoedigd raken en geen stap meer durven zetten op de weg van het goede. Maar als je op Mij vertrouwt – d.w.z. als je leeft in een geest van geloof – kom je tot zelfkennis en veracht je je zelf, en tegelijkertijd ken je Mij en vertrouw je erop dat je alles kunt met mijn hulp. Door zo te werk te gaan zul je leven in de waarheid”. Wat hebben deze woorden van Jezus mijn ziel goed gedaan. Ik begreep dat ik moet binnen gaan in mijn nietigheid en weten wie ik ben, maar daar moet ik niet stoppen. Nee, direct als ik mezelf leer kennen moet ik binnen vluchten in de onmetelijke goddelijke zee, en daar vertragen om al de genaden die mijn ziel behoeft naar me toe te trekken; zo niet dan wordt de natuur levensmoe en de duivel zal zoeken naar middelen om me te vangen in het net van ontmoediging. Moge de Heer altijd gezegend zijn en laat alles zijn voor zijn glorie.
31 mei 2899
Tegenwerking maakt dat de waarheid meer zal oplichten op het juiste moment.
Vanmorgen, toen ik in mijn gebruikelijke toestand was, kwam mijn aanbiddelijke Jezus en op hetzelfde ogenblik zag ik mijn biechtvader. Jezus leek een beetje teleurgesteld in hem, omdat mijn biechtvader blijkbaar aan iedereen wilde bewijzen dat mijn situatie het werk van God was en hij wilde andere priesters als het ware overtuigen door iets te onthullen van mijn innerlijk leven.
Jezus wendde zich tot mijn biechtvader en zei: “Dit is onmogelijk, zelfs Ik kreeg tegenwerking en nog wel van de meest vooraanstaanden en ook van priesters en andere gezaghebbenden. Zij maakten aanmerkingen op Mijn heilige werken en gingen zover dat ze beweerden, dat Ik door de duivel bezeten was. Maar Ik liet hen begaan, zelfs religieuze mensen, zodat de waarheid meer zal oplichten op het juiste moment. Als je twee of drie van de beste en heiligste en ook geleerde priesters wil raadplegen, om wat helderheid te krijgen en tevens te kunnen doen wat Ik wil dat er gedaan wordt t.a.v. het goede en het gebed – dat sta Ik toe. Maar voor het overige – nee, nee. Het zou er op neer komen dat je mijn werk verwoestte, er de draak mee stak – wat Mij zeer mishaagt”.
Toen zei Hij me: “Wat ik van jou wil is dat je oprecht en eenvoudig te werk gaat. Maak je niet druk over de “voors”, en “tegens” van de schepselen; laat ze denken wat ze willen, zonder je in de war te laten brengen, want wensen dat iedereen instemmend reageert betekent de navolging van mijn leven uit het oog verliezen”.
2 juni 1899
De grootste gunst die ge een ziel kunt bewijzen, is zorgen dat ze zichzelf leert kennen.
Deze morgen wilde mijn liefste Jezus dat ik zelfs mijn nietigheid zou voelen. Toen Hij zich zelf liet zien, waren de eerste woorden waarmee Hij zich tot mij richtte: “Wie ben Ik en wie ben jij?” In deze woorden zag ik twee onmetelijke lichten: in het ene leerde ik God kennen, in het andere zag ik mijn ellende, mijn nietigheid. Ik zag dat ik enkel een schaduw was, net zoals een schaduw gevormd door de zon als hij de aarde verlicht: die is afhankelijk van de zon, en als de zon daar vandaan gaat naar andere plaatsen houdt de schaduw op te bestaan buiten die straling. Hetzelfde geldt voor mijn schaduw – mijn wezen: dat is afhankelijk van God, de mystieke zon die in een enkel ogenblik deze schaduw in het niets kan doen verdwijnen. Om nog maar niet te spreken van hoe ik deze schaduw die de Heer me heeft gegeven en die niet eens mijn eigendom is, heb misvormd. Ik spreek alleen van afschuwelijk, vol stank, rot, vol wormen. En toch kan ik niet anders dan in zulk een afschuwelijke toestand voor een zo heilige God staan. O, wat zou ik tevreden zijn geweest als ik toestemming had gekregen om me te verbergen in de meest duistere afgronden.
Hierna zei Jezus: “De grootste gunst die Ik een ziel kan bewijzen is te zorgen dat ze zichzelf leert kennen. Zelfkennis en de kennis van God gaan samen; hoe meer je jezelf leert kennen des te meer ken je God. Als de ziel zichzelf kent en ze ziet dat ze uit zichzelf niets goeds kan doen, wordt haar schaduw, haar wezen omgevormd in God, en het gebeurt dat zij al haar werken doet in God. Het komt voor dat de ziel in God is en naast Hem voortgaat, zonder te kijken, zonder te onderzoeken, zonder te spreken kortom, alsof ze dood is. In feite durft ze niets zelf te doen omdat ze de afgrond van haar nietigheid kent, maar zij volgt blindelings het traject van Gods werkzaamheid”.
Het lijkt me dat een ziel die zichzelf kent hetzelfde overkomt als mensen die reizen op een stoomboot: reizend van het ene punt naar het andere zonder zelf een voet te verzetten, maken zij lange reizen, maar dat alles door de kracht van de stoomboot die hen vervoert. Zo ook maakt de ziel die opgaat in God, net zoals de mensen op een stoomboot, verheven vluchten in de richting van de volmaaktheid, heel goed wetend dat het niet op eigen kracht is, maar krachtens de gezegende God die haar in zichzelf meedraagt. O. hoe begunstigt en verrijkt de Heer haar en Hij schenkt de grootste genaden, wetend dat zij niets ontleent aan zichzelf maar alles aan Hem. O ziel, gij die uzelf kent – hoe gelukkig zijt ge!
3 juni 1899
Jezus stort zijn bitterheid uit.
Van morgen voelde ik me zo gekweld, want Jezus was nog niet gekomen; ik voelde zo’n pijn dat ik het gevoel had dat mijn hart uit mijn lichaam werd gesneden. Toen mijn biechtvader kwam om mij op te roepen tot gehoorzaamheid want hij moest de H. Mis opdragen, liet Jezus zelfs geen schaduw van zichzelf zien, zoals Hij gewoonlijk doet. In feite laat Hij zijn hand of zijn arm zien als Hij niet komt; en vooral op een dag dat ik de Communie ontvang, zoals vanmorgen, komt Hij zelf, zuivert me en bereidt me voor om Hem te ontvangen in het H. Sacrament.
Ik zei in mezelf: “Heilige bruidegom, lieflijke Jezus, wat is dit? Komt u niet zelf om mij voor te bereiden? Hoe kan ik U ontvangen? Maar intussen naderde het ogenblik; mijn biechtvader kwam, maar Jezus kwam helemaal niet. Wat een snerpende pijn, wat een bittere tranen! Mijn biechtvader zei: “Je zult Hem zien bij de Communie en uit gehoorzaamheid zul je Hem vragen waarom Hij niet komt en wat Hij van je wil”.
Dus na de Communie zag ik mijn goede Jezus, altijd welwillend tegenover deze ellendige zondares. Hij bracht me buiten mezelf en ik hield Hem in mijn armen; Hij was een kind, totaal in ellende. Onmiddellijk begon ik te zeggen: “Mijn kindje, mijn enige goed, hoe kan het dat Ge niet komt? Waarmee heb ik U beledigd? Wat wilt U van mij dat U me zoveel laat wenen? En terwijl ik dit zei, was mijn pijn zo groot dat ik bleef wenen, zelfs terwijl ik Hem in mijn armen hield. Maar net voor ik het laatste woord had uitgesproken, bracht Jezus zijn mond dicht bij de mijne en stortte zijn bitterheid in mij uit, zonder iets te antwoorden. Toen Hij hiermee ophield, wilde ik weer gaan spreken, maar Jezus besteedde geen aandacht aan mij en begon weer zijn bitterheid uit te storten. Hierna zei Hij, zonder iets te antwoorden op wat ik wilde: “Laat Mij dit in je uitstorten, anders zal ik jouw omgeving vernietigen; net zoals Ik andere plaatsen in de omgeving vernietigd heb met hagel, zal Ik jouw streek verwoesten. Laat Mij daarom begaan en denk aan niets anders”. Hij zei me verder niets en zo eindigde ‘t.
5 juni 1899
Haar ellendige toestand. De gezondheid van mijn biechtvader.
Mijn gevoel van nietigheid blijft maar duren. Het was zo erg dat ik geen woord tegen mijn geliefde Jezus durfde te zeggen. Maar vanmorgen had Hij medelijden met mijn ellendige toestand en Jezus wilde me zelf wat opmonteren; en dat gebeurde zo: als Hij zich liet zien en ik me totaal niets voelde en vol schaamte voor zijn aanschijn, kwam Jezus dichtbij me, maar zo dichtbij dat het leek of Hij in mij was en ik in Hem; en Hij zei: “Mijn geliefde dochter, wat maakt je zo triest? Vertel Me alles, want Ik wil je tevreden stellen en alles verhelpen”. Omdat ik mezelf nog steeds zag zoals ik me gisteren beschreef en mezelf beschouwde als zo slecht, durfde ik Hem niets te zeggen. Maar Jezus herhaalde: “Kom, kom, zeg me wat je wil – aarzel niet”. Omdat ik me bijna gedwongen voelde zei ik in tranen uitbarstend: “Heilige Jezus, hoe kunt U nu wensen dat ik niet triest ben – na zo veel genaden, zou ik toch minder slecht moeten zijn. Soms, ook als ik iets goeds probeer te doen, is dat vermengd met zoveel tekortkomingen en onvolmaaktheden dat ik gruwel van mezelf. Wat moeten degenen voor U betekenen die zo volmaakt en heilig zijn? En dan het lijden, zo zeldzaam vergeleken bij vroeger. De lange tijd dat ik moest wachten op Uw komst – alles spreekt in heldere bewoordingen over mijn zonden en mijn vreselijke ondankbaarheid die er de oorzaak van zijn en over het feit dat U, verontwaardigd over mij, mij zelfs mijn dagelijkse brood, het kruis, ontzegt dat U gewoonlijk aan iedereen toestaat. U zult nog eindigen met me volledig in de steek te laten. Kan er een groter verdriet bestaan dan dat? Vol medelijden drukte Jezus me aan zijn hart en zei: ‘Wees niet bang, vanmorgen zullen we wat samen doen; zo maak Ik het weer goed”.
Het kwam mij voor dat er in Jezus’ borst één waterbron was en één met bloed en in die twee bronnen dompelde Hij mijn ziel – eerst in het water en dan in het bloed. Wie kan verwoorden hoe zuiver en fraai mijn ziel werd? Toen begonnen we samen te bidden, driemaal Ere zij de Vader, en Hij zei dat Hij dit deed om de achterstand in te halen van mijn gebeden, en aanbidding van God’s majesteit. O hoe mooi en ontroerend was het om samen met Jezus te bidden! Hierna zei Jezus: “Wees niet bedroefd om het ontbreken van het lijden. Wil je vooruitlopen op het uur dat Ik heb vastgesteld? Mijn werk gebeurt niet in haast, maar alles heeft zijn tijd. Alles zal zich voltrekken, maar op het juiste ogenblik”.
Nadien ontving ik, door onverwachte omstandigheden volledig geregeld door de voorzienigheid, de Communie omdat het Viaticum werd rondgedragen naar andere zieke mensen.
Wie kan de kussen en liefkozingen die Jezus me gaf beschrijven, na alles wat zich had afgespeeld tussen Jezus en mij? Het is onmogelijk om alles te zeggen. Na de Communie dacht ik de H. Hostie te zien en in de Hostie kon ik de ene keer de mond van Jezus zien, dan weer zijn ogen of een hand en dan weer toonde Hij zich helemaal. Hij bracht me buiten mezelf en ik bevond me of in het hemelgewelf, of midden tussen de mensen, maar altijd samen met Jezus. Af en toe herhaalde Hij: “O wat ben je mooi, mijn geliefde! Als je eens wist hoeveel Ik je liefheb… En jij, hoeveel bemin je Mij?
Bij het horen van deze woorden werd ik zo verward, dat ik dacht dat ik zou sterven; maar in plaats hiervan, had ik de moed om te zeggen: “Jezus, mijn schoonheid, ja ik heb U zo lief. En U, als U me werkelijk liefhebt, zeg me dan, vergeeft U me al het kwaad dat ik heb gedaan? Maar sta me ook toe te lijden”. En Jezus: “Ja, Ik vergeef je en Ik stel je tevreden door overvloedig mijn bitterheid in je uit te storten”. En dus stortte Jezus zijn bitterheid in me uit. Ik dacht dat er een bron van bitterheid in zijn hart was, ontstaan door de beledigingen van mensen en het meeste ervan stortte Hij in mij uit. Toen zei Jezus: “Vertel me eens wat je nog meer wilt?” En ik: “Heilige Jezus, ik beveel mijn biechtvader bij u aan – maak hem heilig en schenk hem ook gezondheid naar het lichaam. Overigens, is het volledig uw Wil dat deze priester komt? En Jezus: “Ja”. En ik weer: “Als het uw Wil is, zorgt U dan voor zijn gezondheid”. En Hij: “Kalm, verdiep je niet te veel in mijn oordeel”. Op het zelfde moment toonde Hij me de verbeteringen van de lichamelijke gezondheid en de heiligheid van de ziel van mijn biechtvader, en Hij voegde er aan toe: “Jij hebt zo’n haast, maar Ik doe alles op het juiste moment”. Toen vroeg ik om genade voor mijn verwanten en ik bad voor de zondaars en zei tegen Jezus: “Hoe zou ik wensen dat mijn lichaam in kleine stukjes uiteen zou vallen, als zondaars zich daardoor zouden bekeren!” Ik kuste zijn voorhoofd, zijn ogen, zijn gelaat en de mond van Jezus, aanbad hem en bracht eerherstel voor de beledigingen die de zondaars Hem aandeden. O, wat was Jezus tevreden en ik ook. Nadat Jezus me beloofde dat Hij me niet meer zou verlaten kwam ik weer tot mezelf, en zo eindigde het.
8 juni 1899
Luisa wil iedereen bekeren.
Mijn aanbiddelijke Jezus bleef al zijn welwillendheid en lieflijkheid tonen. Terwijl ik vanmorgen met Hem samen was, herhaalde Hij weer: “Zeg me eens wat je zou willen?” Direct zei ik: “Jezus, mijn liefste, wat ik echt zou willen is dat de hele wereld zich bekeert. Wat een mateloos verzoek! Maar toch zei mijn lieve Jezus me: “ Ik zou je tevreden stellen als ze allen werkelijk gered zouden willen worden. En om je te laten zien dat Ik je toch met vreugde alles wil geven wat je vroeg, laat ons daarom de wereld in gaan en al degenen die we aantreffen die echt gered willen worden, al zijn ze nog zo zondig, zal Ik je geven”.
Dus begaven we ons onder het volk om te zien wie echt gered wilde worden, maar tot ons grote ongenoegen vonden we zo’n klein aantal dat het alleen al pijnlijk is om er over na te denken. Tot dat heel klein aantal behoorde mijn biechtvader, de meerderheid van de priesters en een deel van de gelovigen, maar niet iedereen in Corato. Toen toonde Hij me de verschillende beledigingen die ze Hem aandeden; ik smeekte Hem me te laten delen in zijn lijden en Jezus liet zijn bitterheid van zijn mond in de mijne vloeien. Hierna zei Hij: “Mijn dochter, Ik heb zo veel bitters in mijn mond. O, alsjeblieft, Ik smeek je om het wat zoeter te maken”. Ik zei Hem: Ik zou U zo graag iets willen geven, maar ik heb niets. Zegt U nu zelf, wat kan ik U geven?” En Hij zei: “Laat Me melk drinken van je borst, want zo kun je Me zoeter maken”. En op het zelfde moment dat Hij dit zei, lag Hij in mijn armen en begon te zuigen. Terwijl Hij dit deed, kwam er angst bij me op dat het misschien niet baby Jezus was, maar de duivel; daarom legde ik mijn hand op zijn voorhoofd en gaf Hem een kruisje met de woorden: “Per signum crucis”. (door het teken van het kruis) Jezus keek me vol vreugde aan en doorzuigend glimlachte Hij en met zijn ogen vol leven leek Hij te zeggen: “Ik ben geen boze geest, Ik ben geen boze geest”.
Toen Hij voldaan leek te zijn, kwam Hij van mijn schoot af en kuste mij overal. Omdat ik ook een bittere smaak in mijn mond had van de bitterheid die Hij bij mij had ingestort, had ik het gevoel dat ik wilde zuigen aan de borst van Jezus, maar ik durfde niet. Maar Jezus nodigde me uit om het te doen en dus raapte ik alle moed bij elkaar en begon te zuigen. O, wat een paradijselijke zoetheid kwam er uit die heilige borst. Maar wie kan dat verwoorden? Toen bevond ik me in mezelf, volledig overspoeld door zoetheid en geheel voldaan. Nu wil ik uitleggen dat als Jezus drinkt aan mijn borst, mijn lichaam hier helemaal geen rol speelt: het gebeurt immers als ik buiten mezelf ben. Het komt mij voor dat dit zich alleen afspeelt tussen de ziel en Jezus en als Hij dit wil, is Hij altijd kind. Het is zo waar dat het alleen de ziel is en niet het lichaam, want als dit gebeurt, ben ik altijd ofwel in het hemelgewelf of ik beweeg mij op andere plaatsen op aarde. Ik heb al gezegd dat als ik weer tot mezelf kom, ik soms pijn heb op de plaats waar baby Jezus gedronken heeft, omdat Hij soms wat harder zuigt, zodat het lijkt of Hij door te zuigen mijn hart uit mijn borst wil trekken. Daardoor neem ik een pijn waar en als ik weer tot mezelf kom, brengt de ziel die over naar het lichaam. Maar dit gebeurt ook bij andere dingen, bijvoorbeeld als de Heer mij buiten mezelf brengt en me laat delen in zijn kruisiging. Jezus zelf legt me op het kruis en doorboort mijn handen en voeten met de spijkers. Ik heb zo’n pijn dat ik voel dat ik sterf. Als ik me dan weer in mezelf bevind voel ik dat duidelijk in mijn lichaam, zo sterk dat ik mijn vingers of mijn arm niet kan bewegen, en dat gebeurt ook met de andere pijnen waarin de Heer me laat delen – alles vertellen zou te ver voeren. Ik herinner me ook dat toen Jezus aan mijn borst dronk, Hij zijn mond daar hield, maar ik voelde Hem trekken aan mijn hart, hoe Hij ook dronk; terwijl Hij dit deed, heb ik af en toe gevoeld hoe mijn hart uit mijn borst werd getrokken en als ik soms een zeer hevige pijn voelde zei ik Hem: “Mijn lief klein ding, je bent een beetje te onbeschaamd. Doe het wat voorzichtiger, want het doet erg veel pijn”. En Hij lachte in zichzelf. Zo ook als ik bij Jezus drink, dan onttrek ik die melk of bloed aan zijn hart, zo duidelijk dat voor mij drinken aan de borst van Jezus hetzelfde is als drinken uit zijn zijde.
Ik wil er nog iets aan toevoegen: omdat de Heer zo graag telkens zeer zoete melk vanuit zijn mond in mij laat vloeien of me zijn allerkostbaarst bloed laat drinken uit zijn zijde, drinkt Hij, wanneer Hij van mij wil drinken, niets anders dan wat Hijzelf mij gegeven heeft, omdat ik niets zoets heb om Hem te behagen, maar veel bitters waarmee ik Hem mishaag. Dit is zo waar dat ik, op ’t moment dat Hij drinkt van mij, drink van Hem en ik besef heel goed dat wat Hij onttrekt aan mij niets anders is dan wat Hijzelf mij gegeven heeft. Ik denk dat ik genoeg heb uitgelegd in zoverre ik dat kan.
9 juni 1899
De zeer zware zonde van abortus. Eenheid van lijden en bidden.
Ik bracht deze morgen door in hevig verdriet, vanwege de vele beledigingen van de mensen, vooral door afschuwelijke oneerlijkheid. Hoe werd Jezus gegriefd door het verlies van zielen. Te meer daar het een pasgeboren baby was die zij op ’t punt stonden te vermoorden zonder dat die gedoopt was. Het komt me voor dat deze zonde de weegschaal van de goddelijke rechtvaardigheid zo doet doorslaan dat die het felst bij God om wraak roept.
En deze smartelijke tonelen worden zo dikwijls herhaald. Mijn liefste Jezus was zo verdrietig dat het medelijden opwekt. Toen ik Hem in zulk een toestand zag, durfde ik Hem niets te zeggen en Jezus zei me toen: “Mijn dochter, verenig je lijden met het mijne, je gebed met het mijne, zodat het meer aanvaardbaar kan zijn voor God’s majesteit en opdat die zich niet zullen voordoen als jouw maar als mijn eigen werk”. Toen bleef Hij zich op andere momenten openbaren maar altijd in stilte. Moge de Heer altijd geprezen worden.
11 juni 1899
Het licht nodig om Luisa te begrijpen.
Mijn lieve Jezus bleef zich slecht een paar keer openbaren en altijd in stilte. Ik voelde me heel verward en angstig dat ik mijn enige rijkdom zou verliezen en om nog andere redenen die hier niet genoemd hoeven te worden. O God, wat een pijn. In deze toestand liet Hij zich even zien; het leek of Hij een licht droeg en uit dat licht kwamen kleine lichtbollen. Jezus zei: “Verdrijf alle angst uit je hart. Kijk, Ik heb deze lichtbol meegebracht om die te plaatsen tussen jou en mij en degenen die jou benaderen. Voor hen die jou benaderen met een oprecht hart en jou goed willen doen, zullen deze kleine lichtbollen binnendringen in hun geest, afdalen in hun hart, hen vervullen met vreugde en hemelse genaden en zij zullen heel helder zien hoe Ik in jou werkzaam ben. Degenen die komen met andere bedoelingen zullen het tegenovergestelde ondervinden en verbijsterd zijn en wat in de war door deze lichtbollen”. Aldus bleef ik rustiger. Moge alles zijn voor de glorie van God.
12 juni 1899
Jezus zelf bereidt haar voor op de Communie.
Vanmorgen zou ik de Communie ontvangen en ik vroeg de goede Jezus me zelf te komen voorbereiden vóór mijn biechtvader de H. Mis zou komen opdragen. “Hoe kan ik U anders ontvangen, ik die zo slecht ben en niet in de goede gesteldheid?” Toen ik dit zei, was Jezus graag bereid om te komen en direct toen ik Hem zag, leek het of Hij door me heen keek met zijn zeer zuivere blik, zo sprankelend van licht. Wie weet hoe die doordringende blik in mij werkzaam was, en hoe geen enkel detail Hem ontging. Het is onmogelijk om het te verwoorden; ik zou dit alles liever in stilte voorbij laten gaan, omdat de innerlijke werkzaamheid van de genade nauwelijks kan worden verwoord zoals het werkelijk is; het lijkt me dat men er dan een valse voorstelling van geeft. Maar vrouwe gehoorzaamheid wil het niet zo, en als het voor haar is, moet men zijn ogen sluiten en zich overgeven zonder nog iets te zeggen, anders wee mij! In feit dwingt zij zelf respect af, want zij is een vrouw.
Daarom ga ik door. Bij de eerste blik smeekte ik Jezus mij te zuiveren en het leek of alles wat mijn ziel overschaduwde eraf geschud werd. Bij de tweede blik smeekte ik Hem me te verlichten, want wat voor goeds ontstaat er niet door een kostbare steen die zuiver is; zijn schittering vangt de blik van degenen die er in kijken. Zij kijken er wel in, dat is waar, maar met een onverschillig oog, veel meer had ik behoefte aan dat licht, wat niet alleen mijn ziel deed schitteren, maar me ook duidelijk maakte welk groot werk ik ging aanvangen, omdat ik niet alleen bekeken werd maar vereenzelvigd met mijn lieve Jezus. Daarom was het niet alleen voldoende voor mij om gezuiverd te worden, maar ook verlicht. Dus met die blik leek Jezus mij geheel te doordringen net zoals het zonlicht door kristal heen schijnt. Hierna zei ik, toen ik zag dat Jezus naar me bleef kijken: “Liefste Jezus, omdat het U behaagde me eerst te zuiveren en dan te verlichten vraag ik U, wees zo goed me nu te heiligen; vooral omdat ik U ga ontvangen, de heilige der heiligen; het is immers niet goed dat ik zo anders ben dan U”.
Dus boog Jezus, altijd zo welwillend voor dit ellendig wezentje, zich naar mij over, nam mijn ziel in zijn handen, en leek die met zijn eigen handen overal bij te werken. Wie weet wat die aanrakingen met die scheppende handen bij mij teweeg brachten. Hoe vielen mijn begeerten door die aanrakingen op hun plaats! Mijn verlangen, neigingen, genegenheden, mijn hartslag en mijn zintuigen, geheiligd door die goddelijke beroeringen, veranderden in iets totaal anders, en onderling verenigd, niet meer met elkaar in strijd zoals tevoren, waren zij in harmonie met wat zij hoorden van mijn lieve Jezus. Het kwam mij voor dat zij leken op lichtstralen die zijn aanbiddelijk hart doorboorden. O, hoe genoot Jezus hiervan en wat waren dat gelukkige momenten voor mij. O, ik ervaarde de vrede van de heilige! Het was een paradijs van tevredenheid en vreugde voor mij. Hierna leek Jezus mijn ziel te bekleden met het kleed van geloof, hoop en liefde en terwijl Hij me bekleedde fluisterde Jezus me toe hoe ik me moest oefenen in deze drie deugden, Terwijl ik dit deed, ging er nog een lichtstraal van Jezus uit, waardoor Hij mij mijn nietigheid deed verstaan. Ik leek een korreltje zand in een oneindige zee en die zee is God, en dit korreltje ging zich oplossen binnenin die onmetelijke zee – het versmolt met God. Toen bracht Hij me buiten mezelf, droeg me in zijn armen en bleef me toe fluisteren hoe berouw te hebben om mijn zonden. Ik herinner me alleen dat ik een afgrond van ongerechtigheid was. O Heer, wat ben ik toch vreselijk ondankbaar geweest tegenover U. Intussen keek ik naar Jezus; Hij had de doornenkroon op zijn hoofd. Ik strekte mijn hand uit en nam de kroon van zijn hoofd, en zei: “Geef mij de doornen, o Jezus, want ik ben een zondaar. De doornen horen bij mij, niet bij U; Gij zijt de rechtvaardige, de heilige”. Toen duwde Jezus de kroon zelf op mijn hoofd.
Toen zag ik, ik weet niet hoe mijn biechtvader in de verte. Direct vroeg ik Jezus dat Hij mijn biechtvader zou voorbereiden om de Communie te ontvangen. En Jezus ging naar mijn biechtvader. Even later kwam Hij terug en zei: “Ik wil dat je Mij en je biechtvader hetzelfde bejegent; en Ik wil van hem hetzelfde. Hij moet naar jou kijken en jou bejegenen alsof jij een ander Ik ben, omdat Ik, daar jij net zoals Ik een slachtoffer bent, geen enkel verschil wil; zodat alles gezuiverd wordt en alleen mijn liefde overal doorheen schijnt”. Ik zei Hem: “Heer, dit lijkt onmogelijk – dat ik mijn biechtvader net zo bejegen als U – vooral vanwege de onstandvastigheid”. En Jezus: “Toch moet het zo; ware liefde laat alles verdwijnen, vernietigt alles en met verrukkelijk meesterschap schijnt alleen God doorheen alle werken en kijkt naar alles in God. Hierna riep mijn biechtvader mij op tot gehoorzaamheid en droeg dan de H. Mis op; en zo eindigde het.
Toen woonde ik de H. Mis bij en ontving de Communie. Wie kan de intimiteit verwoorden tussen Jezus en Mij? Het is onmogelijk om dit duidelijk te maken; Ik heb er geen woorden voor, daarom zwijg ik maar.
14 juni 1899
Jezus wil de wereld kastijden.
Vanmorgen kwam mijn liefste Jezus niet; ik dacht voordurend bij mezelf: Waarom komt Hij niet? Wat is er veranderd? Gisteren kwam Hij zo dikwijls en vandaag, het is al zo laat, en Hij heeft zich nog helemaal niet laten zien. Wat hartverscheurend! Wat moet je ’n geduld hebben als het over Jezus gaat! Het leek of mijn hele binnenste de wapens opnam, want het wilde Jezus en het voerde oorlog tegen mij en bezorgde me doodsangst. Mijn wil die over alles heerst, probeerde vrede te verkrijgen door mijn zintuigen, neigingen, verlangens, gevoelens en al het andere tot rust brengen voordat Jezus zou komen. Na lang afzien kwam Jezus met een beker in zijn hand, vol gestold bloed, bedorven en stinkend en Hij zei: “Zie je deze beker bloed? Ik ga die uitgieten over de wereld”. Toen Hij dit zei kwam Mama, de allerheiligste Maagd, samen met mijn biechtvader. Zij smeekten Jezus dat Hij die niet over de wereld zou uitstorten, maar die mij te drinken zou geven. Mijn biechtvader zei tot Hem: “Heer, waarom is zij slachtofferziel als U het haar niet geeft? Ik zou absoluut graag willen dat U haar laat lijden en het volk spaart”. Mama huilde en drong er bij Jezus en mijn biechtvader op aan, dat hij zou blijven bidden tot Jezus genoegen zou nemen met de aanvaarding van de uitwisseling. Jezus hield vol dat Hij het wilde uitgieten over de hele wereld en Hij leek bijna nors te kijken. Ik was helemaal in de war; ik kon niets zeggen, omdat die beker vol bloed er zo akelig, zo afschuwwekkend uit zag dat mijn hele wezen beefde. Hoe zou het zijn om dat te drinken? Toch berustte ik erin – als de Heer het mij wilde geven, zou ik het aanvaarden. Wie voelt wat voor kastijdingen verband houden met dat bloed als de Heer dat uitstort over de wereld? Ik denk dat Hij vanaf vandaag hagel gereed houdt die grote schade zal aanrichten en het komt me voor dat het de komende tijd zo zal blijven. Maar toen leek Jezus een beetje kalmer zodat Hij mijn biechtvader omhelsde, omdat hij Hem op die manier had gesmeekt, zonder tot een besluit te komen of Hij het over het volk uit zou storten of niet.
Zo eindigde het en ik bleef achter met het onbeschrijflijke lijden om wat er kan gebeuren.
16 juni 1899
Kastijdingen zijn noodzakelijk om de schepselen nederigheid te leren.
Hij bleef zich laten zien met de bedoeling om te kastijden: ik smeekte Hem om zijn bitterheid in mij uit te storten en de hele wereld te sparen en als dit niet mogelijk was om tenminste degenen te sparen die mij na staan en mijn stad. De intentie van mijn biechtvader kwam ook overeen met deze intentie. Dus kwam het mij voor dat Jezus, overgehaald door de smekingen, een klein beetje vanuit zijn mond in mij over liet vloeien, maar niet die beker waarover ik sprak. Het weinige wat Hij over liet vloeien leek te dienen om hoe dan ook mijn stad te sparen, hoewel niet totaal en ook degenen die mij na staan.
Vanmorgen echter was ik zelf de oorzaak van Jezus’ droefheid. Omdat ik zag dat Hij kalmer was nadat Hij iets had laten overvloeien, zei ik zonder na te denken: “Mijn lieve Jezus, ik smeek U te voorkomen dat ik mijn biechtvader lastig val met zijn komst iedere dag.
Wat kost het U, als Uzelf me bevrijdt, en mij verlost van die lijdenstoestand waarin U zelf mij gebracht hebt? Het kost U immers niets en U kunt alles doen wat U wilt”. Maar terwijl ik dit zei werd Jezus gezicht zo droevig dat die droefenis fel doordrong tot in de diepte van mijn hart; en zonder een woord te zeggen, verdween Hij. Hoe vernederd bleef ik achter – alleen de Heer weet het – vooral door het idee dat Hij niet meer terug zou komen. Kort daarna kwam Hij echter weer terug, maar nog droeviger, zijn gelaat helemaal gezwollen en vol bloed door de beledigingen van even tevoren. Diep bedroefd zei Jezus: “Kijk wat ze Mij hebben aangedaan – hoe kun je toch zeggen dat je niet wilt dat Ik de schepselen kastijd? Kastijdingen zijn nodig om hen te vernederen en te voorkomen dat ze nog brutaler worden”.
17 juni 1899
Luisa wil niet meewerken aan de kastijdingen.
Het gaat altijd op dezelfde manier, maar vooral vanmorgen heb ik niets anders gedaan dan geredetwist met mijn lieve Jezus. Hij wilde doorgaan met de hagel, zoals Hij dat de laatste dagen had gedaan en ik wilde dat niet. Maar te midden van dit alles, leek het of er een onweer op komst was met de opdracht aan de demonen, verscheidene plaatsen te verwoesten met de gesel van hagel. Juist op dat moment zag ik mijn biechtvader die me vanuit de verte de opdracht gaf om de demonen te verjagen zodat zij niets konden doen. Toen ik er naar toe ging, kwam Jezus me tegemoet en liet me teruggaan. Ik zei Hem: “Gezegend Heer, dat kan ik niet doen – de gehoorzaamheid roept me en U weet dat U en ik ons moeten overgeven aan deze deugd zonder ons te kunnen verzetten”.
En Jezus: “Welaan dan, Ik wil het doen voor je”. En dus beval Hij de demonen verder weg te gaan en voor dit moment de stukken land die tot onze stad behoren niet te treffen. Toen zei Hij me: “Laat ons gaan”. Dus gingen we terug – ik naar mijn bed en Jezus ernaast. Toen we aan kwamen wilde Jezus rusten, naar zijn zeggen was Hij erg moe. Ik onderbrak Hem en zei: “Wat voor een slaap wilt U nu? Het is een mooie gehoorzaamheid die U van me vraagt – en U wilt slapen. Is dit de liefde die U voor me hebt en de manier waarop U me tevreden wilt stellen in alles? Wilt U slapen? Slaap dan maar, als U me tenminste Uw woord geeft dat U niets anders doet”. Toen zei Hij, met spijt over mijn ontevredenheid: “Mijn dochter, toch wil Ik je tevreden stellen. Laten we het zo doen: we gaan weer samen op pad onder de mensen en laat ons eens zien wie gestraft moeten worden vanwege hun slechte daden – wie weet komen ze tot overgave, al is ’t maar tijdens de plaag. En degenen die jij wilt, die minder straf verdienen en degenen waarvan jij wilt dat ze niet gestraft worden die zal Ik dan sparen”. En ik: “Heer, ik dank U voor Uw grote goedheid om mij tevreden te willen stellen, maar desondanks kan ik niet doen wat U zegt: ik heb geen kracht om mij in te zetten om wie dan ook van uw schepselen te kastijden. Wat een kwelling voor mijn arme hart, als ik hoor dat die of die persoon is gekastijd en dat ik er mee ingestemd heb. Laat dat toch nooit gebeuren – nooit, o Heer”. Toen kwam mijn biechtvader om mij weer tot mezelf te roepen en zo eindigde het.
19 juni 1899
Onstandvastigheid in het goede.
Toen ik gisteren een vagevuur-dag beleefde vanwege de bijna volledige ontbering van mijn hoogste goed en vanwege de vele bekoringen van de duivel, dacht ik dat ik heel wat zonden beging. O God, wat een pijn om God te beledigen!
Vanmorgen zei ik Jezus, zo gauw ik Hem zag: “Goede Jezus, vergeef me de zonden die ik gisteren beging”, en ik wilde Hem al het kwaad bekennen dat ik dacht te hebben gedaan. Maar Hij onderbrak me en zei: “Als je je eigen ik laat verdwijnen zul je nooit zonden begaan”. Ik wilde nog meer zeggen, maar Jezus toonde me veel toegewijde zielen en liet me merken dat Hij niet wilde horen wat ik Hem wilde zeggen en Hij begon weer te spreken: “Wat Mij het meest mishaagt in deze zielen is hun onstandvastigheid in het goede. Iets kleins, een teleurstelling, zelfs een fout, is genoeg; en terwijl dat juist het moment is waarop het meer noodzakelijk is om zich aan Mij vast te klampen, raken zij geïrriteerd, verward en zij verwaarlozen het goede wat zij waren begonnen. Hoe dikwijls heb Ik genaden bereid voor hen, maar als Ik zag hoe onstandvastig ze waren, werd ik gedwongen die gave nog te bewaren”.
Ik wist dat Hij niets wilde horen van wat ik Hem wilde zeggen en ik zag dat mijn biechtvader lichamelijk niet in orde was; dus bad ik een hele tijd voor hem en ik stelde Jezus verschillende vragen die hier niet vermeld hoeven te worden. En Jezus beantwoordde alles welwillend en zo eindigde het.
20 juni 1899
De liefde waarmee St Aloysius te werk ging.
Het verliep altijd op dezelfde manier. Vanmorgen leek het of Jezus me een beetje op wilde vrolijken nadat ik Hem een tijdje gezocht had. In de verte zag ik een kind dat als een licht uit de hemel viel; ik rende naar hem toe en nam hem in mijn armen. Ik begon te twijfelen of het wel Jezus was, dus zei ik: “Mijn kleine schat, zeg me eens, wie zijt ge? En Hij: “Ik ben jouw lieve en geliefde Jezus”. En toen zei ik weer: “Mijn mooie kleine baby, ik smeek U, neem mijn hart en neem het mee naar het paradijs, want na mijn hart zal ook mijn ziel komen”. Jezus nam mijn hart en Hij verenigde het zo innig met zijn eigen hart dat die één werden. Nadien ging de Hemel open; het kwam mij voor dat er een zeer groot feest werd voorbereid. Op dat zelfde ogenblik kwam er een lieflijke verschijning uit de Hemel, een jonge man schitterend van vuur en vlammen. Jezus vertelde me: “Morgen is het feest van mijn dierbare Aloysius – Ik moet bij hem zijn”. En ik: “Dus U laat me alleen – wat zal ik doen?” En Hij: “ Jij gaat ook komen, kijk hoe mooi Aloysius is; maar het grootse van hem dat opviel op aarde, was de liefde waarmee hij te werk ging. Alles was liefde aan hem – liefde bezielde hem innerlijk, liefde omgaf hem aan de buitenkant. Zelfs zijn adem was liefde, zou je kunnen zeggen. Daarom zei men van hem dat hij nooit afgeleid was – omdat liefde hem overal doorstroomde en zoals je ziet zal hij eeuwig overspoeld worden met deze liefde! En inderdaad leek de liefde van St, Aloysius zo groot dat hij de hele wereld in de as kan leggen. Toen voegde Jezus eraan toe: “Ik dwaal over de hoogste bergen en daar beleef Ik mijn vreugde”. Omdat ik dit niet begreep, vervolgde Hij: “De hoogste bergen zijn de heiligen die Mij het meest hebben liefgehad en in hen beleef Ik mijn vreugde, als zij op aarde zijn en wanneer zij de Hemel binnengaan. Dus het gaat altijd over de liefde. Hierna vroeg ik Jezus mij te zegenen en degenen die ik op dat moment zag; en na de zegen verdween Hij.
21 juni 1899
Jezus zegt: “Uit liefde voor jou zal Ik Corato niet verlaten”. Jezus maakt grapjes met Luisa.
Omdat Hij niet kwam, bleef ik denken: “Wie weet komt Jezus niet meer en laat Hij me in de steek”. En ik zei alleen maar: “Kom, mijn geliefde, kom”. Plotseling kwam Hij en zei: Ik zal je niet verlaten, Ik zal je nooit in de steek laten. En jij ook niet – kom, kom bij Me”. Direct vloog ik in zijn armen en daar vervolgde Jezus: “Ik zal je niet alleen niet verlaten, maar uit liefde voor jou zal Ik Corato niet verlaten”. En bijna zonder dat ik het besefte, verdween Hij in een oogwenk. Ik bleef achter met een verlangen naar Jezus, meer dan ooit tevoren, en ik bleef zeggen: “Wat hebt U me aangedaan? Hoe komt het”, zo snel bent U van me weggegaan, zelfs zonder me vaarwel te zeggen? Terwijl ik mijn hart uitstortte leek het beeldje van het kindje Jezus dat bij me staat, levend te worden en telkens stak Hij zijn hoofd uit de glazen stolp om te zien wat ik deed en als Hij zag dat ik het in de gaten had, trok Hij zijn hoofd weer terug. Ik zei Hem: “Het ziet er naar uit dat U te onbeschaamd bent en dat U zich wilt gedragen als een kind. Ik werd gek van ellende omdat U niet komt, en U speelt. Welaan dan, speel en maak dan maar grappen als U dat graag doet, want ik zal geduld hebben”.
22 juni 1899
Luisa laat Jezus niet slapen.
Vanmorgen wilde mijn lieve Jezus doorgaan met zijn spelletjes met mij en met zijn grapjes. Hij kwam, legde zijn handen op mijn gezicht om me te liefkozen, maar juist toen Hij dat wilde doen, verdween Hij. Dan kwam Hij terug, legde zijn armen om mijn hals om me te omhelzen, maar toen ik mijn armen naar Hem uitstrekte om Hem te omhelzen, ontsnapte Hij me in een flits en ik kon Hem niet vinden. Wie begrijpt mijn hartepijn? Terwijl mijn hart zwom in een zee van onmetelijk verdriet, zo erg dat het voelde of het leven uit mij weg vloeide, kwam mijn koningin Moeder, met een kind op haar arm. We omhelsden elkaar, wij drieën samen, Moeder, Zoon en ik – en zo kreeg ik kans om Hem te zeggen: “Mijn Heer Jezus, het lijkt of U Uw genade van mij hebt weggenomen”. En Hij: “Dwaas – kleine dwaas dat je bent! Hoe kun je nu zeggen, dat Ik m’n genade van je heb weggenomen, als Ik binnenin je ben? Wat is mijn genade anders dan Ik zelf?” Ik was nog meer in de war dan te voren en merkte dat ik niet kon spreken en dat ik in die paar woorden niets dan nonsens had verteld. Nadien verdween de koningin Moeder en Jezus sloot zich op in mijn binnenste en daar bleef Hij.
Tijden de meditatie toonde Hij zich vandaag slapend binnen in mij. Ik keek naar Hem, genietend van zijn mooie gelaat, maar zonder Hem wakker te maken, tevreden met tenminste naar Hem te kunnen kijken, toen plotseling mijn mooie koningin Moeder terug kwam; zij nam Hem uit mijn hart, schudde Hem haastig door elkaar alsof ze hem wakker wilde maken. Toen Hij wakker was, gaf Ze Hem weer in mijn armen en zei: “Mijn dochter, laat Hem niet slapen anders zul je zien wat er gebeurt”. Er kwam een storm opzetten. Half slapend sloeg het kindje zijn handjes om mijn hals, hield me stevig vast en zei: “Mama, mama, laat me slapen”. En ik: “Nee, nee mijn liefje, ik ben niet degene die U niet wol laten slapen; het is Onze Lieve Vrouw die het wil en ik smeek U, stel Haar tevreden. Een mama kan zeker niets geweigerd worden – en bovendien, zeker niet zo’n Mama”. Nadat ik Hem wat wakker had gehouden, verdween Hij en zo eindigde het.
23 juni 1899
Luisa ziet haar biechtvader samen met Jezus, en bidt voor hem.
Nadat ik de H. Mis had bijgewoond en ik te Communie was geweest, toonde Jezus zich in mijn hart. Toen voelde ik hoe ik uit mezelf trad, maar zonder Jezus. Ik zag mijn biechtvader en omdat hij gezegd had: “Ons Heer zal na de Communie komen en je zult voor me bidden”, zei ik, toen ik mijn biechtvader zag: “Vader, U zei me dat Jezus zou komen, maar Hij is niet gekomen”. Hij zei me: “Dat komt omdat je niet goed naar Hem zoekt – daarom zeg je dat hij niet is gekomen. Kijk maar eens goed, want hij is in je binnenste. Ik zocht binnenin mezelf, en ik zag de voeten van Jezus die naar buiten staken. Direct greep ik die en ik trok Jezus naar buiten. Ik omhelsde Hem en toen ik de doornenkroon op zijn hoofd zag, pakte ik die eraf en gaf die aan mijn biechtvader en vroeg hem die op mijn hoofd te zetten. En dat deed hij: maar – hoe hard hij ook duwde, zelfs niet één doorn kon hij in mijn hoofd duwen. Ik zei hem: “Duw maar harder – wees maar niet bang dat ik erg veel pijn heb, want zoals U ziet, is Jezus hier om mij kracht te geven”. Maar hoe hij ook probeerde het bleef onmogelijk. Daarom zei hij: “Ik ben niet sterk genoeg – deze doornen moeten in het bot doordringen en daarvoor heb ik de kracht niet”.
Dus keerde ik me naar mijn Jezus en zei: “U ziet dat mijn biechtvader niet weet hoe hij dat moet doen – doet U het zelf even”. En dus strekte Jezus zijn handen uit en ogenblikkelijk duwde Hij al die doornen diep in mijn hoofd, tot mijn tevredenheid en onuitsprekelijke pijn. Hierna smeekten mijn biechtvader en ik Jezus, dat Hij zijn bitterheid in mij uit zou storten, om de mensen de vele geselingen te besparen die hij over hen wilde uitstorten; dat leek vandaag althans, omdat ’t niet ver van ons dreigde te gaan hagelen: en de Heer ging in op onze gebeden en stortte een beetje in mij. Bovendien begon ik, omdat ik mijn biechtvader bleef zien, voor hem te bidden: “Mijn goede en lieve Jezus, ik smeek U mijn biechtvader de genade te schenken U helemaal toe te behoren, zoals Uw hart dat wenst en geef hem ook lichamelijke gezondheid. U hebt gezien hoe hij meewerkte zowel om uw hoofd te ontlasten van de doornen als om wat uit te storten. Dat hij de doornen niet in mijn hoofd kon duwen was niet omdat hij U niet wilde ontlasten, maar omdat hij niet genoeg kracht had; daarom moet U hem ook hierom verhoren. O mijn enige goed, zeg me toch, wilt U hem genezen, zowel naar ziel als naar lichaam?” Jezus hoorde me, maar gaf geen antwoord. Ik smeekte Hem met nog meer bekommernis: “Ik verlaat U vanmorgen niet en ik houd niet op met smeken, voordat U me belooft dat U geeft wat ik voor hem vraag”, maar Jezus zei geen woord. Toen bevonden we ons plotseling te midden van mensen; zij leken aan tafel te zitten en aten en er was ook een portie voor mij. Jezus zei: “Mijn dochter, ik heb honger” En Ik: “Ik geef U mijn portie, bent U niet blij?” En Jezus: “Ja, maar Ik wil niet gezien worden”. En Ik: “Goed dan, ik zal doen alsof ik het voor mezelf neem, zodat de anderen niet merken dat ik het aan U geef”. En zo deden we. Even later stond Hij op en bracht zijn lippen dicht bij mijn gezicht en Jezus maakte met zijn mond het geluid van en trompet. Al die mensen trokken wit weg en beefden en zeiden onderling: “Wat is dit? Wat is dit? Nu gaan we sterven”. Ik zei Hem: “O Heer, mijn Jezus, wat doet U nu? Wat is dit? Eerst wilde U niet gezien worden en nu begint U te spelen. Wees toch stil – maak de mensen niet bang; ziet U niet hoe zij allen geschrokken zijn?” En Jezus: “Dit is nog niets – wat zal er gebeuren als Ik plotseling zelfs luider zal spelen? Zij zullen door schrik bevangen worden, zodat velen, heel velen het leven zullen laten”. En ik: “Mijn aanbiddelijke Jezus, wat zegt U? U zegt altijd dat U gerechtigheid wil laten geschieden; maar – nee! Barmhartigheid! Barmhartigheid voor uw volk, alstublieft”, Jezus keek toen weer lief en welwillend en ik begon weer bij Hem aan te dringen toen ik mijn biechtvader nog steeds zag; en Jezus zei: “Ik zal je biechtvader maken tot een geënte boom, waarin je de oude boom niet meer kunt herkennen, noch in de ziel noch in het lichaam; en als onderpand hiervan, geef ik jou als slachtoffer, zodat hij daar baat bij heeft”.
25 juni 1899
Drie geestelijke vreugden vanuit het geloof.
Vanmorgen bleef Jezus zich af en toe vertonen en liet me delen in een beetje van zijn lijden en soms kwam mijn biechtvader samen met Hem. Omdat hij me gevraagd had te bidden voor zekere uitenten van hem begon ik, toen ik hem samen met Ons Heer zag, Jezus te vragen om hen te geven wat hij wenste. Terwijl ik bad wendde Jezus, een en al goedheid, zich tot mijn biechtvader en zei: “Ik wil geloof om je helemaal te overspoelen, zoals boten overspoeld worden met zeewater. En omdat Ikzelf geloof ben word je overspoeld met Mij die alles bezit, alles kan en vrijuit geeft aan degenen die op mij vertrouwen; en zonder jouw zorgen over wat er zal gebeuren, wanneer het gebeurt en hoe je zult handelen, zal Ikzelf er zijn om te voorzien in je behoeften”. Dan voegde Hij er aan toe: “Als jij je oefent in dit geloof, er bijna in zwemt, zal ik als beloning drie geestelijke vreugden in je hart laten stromen:
ten eerste zul je zeer helder doordringen in de dingen van God en als je heilige dingen doet zul je overspoeld worden met zulk een blijdschap, met zulke vreugde, dat het voelt of je er in gedrenkt wordt. Dit is de zalving met mijn genade.
Ten tweede zullen aardse dingen je vervelen en je zult vreugde voelen in je hart om hemelse dingen. Ten derde, volledige onthechting van alles, en waar je je in ’t verleden toe aangetrokken voelde, daarbij zul je je nu vervelen; dit heb ik al enige tijd ingebracht in je hart en je ervaart het al. Daarom zal je hart overspoeld worden met de vreugde die naakte zielen ervaren wier hart zo overvloeit van mijn liefde dat zij helemaal niet geraakt worden door de dingen die hen uitwendig omgeven”.
4 juli 1899
Jezus spreekt over verontrusting.
Vanmorgen hernieuwde Jezus in mij de pijnen van de kruisiging; onze koningin Moeder was ook aanwezig en over Haar sprak Jezus: “Mijn koninkrijk was in het hart van mijn Moeder en wel omdat haar hart nooit, zelfs niet in ’t minst, verontrust was; in de onmetelijke zee van het lijden leed Zij immense pijnen en haar hart werd doorboord door het zwaard van de smart, maar Zij vertoonde niet het minste spoor van verontrusting. Daarom kon Ik, omdat mijn koninkrijk een rijk van vrede is, mijn koninkrijk in Haar vestigen en zonder enige hindernis vrij regeren”. Jezus bleef op andere momenten komen en omdat ik mezelf vol zonden zag zei ik: “Mijn Heer Jezus, ik voel me helemaal bedekt met wonden en zware zonden. O alstublieft, ik smeek U – heb medelijden met mij, ellendeling”. En Jezus: “Wees niet bang, want er zijn geen zware zonden [in jou]; en bovendien, men moet de zonde verafschuwen, maar er niet door verontrust worden, want opwinding, waar die ook vandaan komt, doet de ziel nooit goed”. Dan voegde Hij er aan toe: “Mijn dochter, je bent slachtoffer, net als Ik – laat al je werken met dezelfde intentie als de mijne een zuivere en heilige uitstraling hebben, zodat Ik, omdat Ik mijn beeld in jou herken, mijn genaden vrij kan uitstorten en ik jou, getooid op deze wijze, aan de goddelijke gerechtigheid kan aanbieden als een welriekend slachtoffer.
9 juli 1899
Jezus laat de ziel delen in zijn pijnen om zijn lijden voort te zetten.
Vanmorgen wilde Jezus de pijnen van de kruisiging in mij hernieuwen. Eerst bracht Hij me buiten mezelf op een berg, en toen vroeg Hij me of ik gekruisigd wilde worden. En ik: “Ja mijn Jezus, ik verlang alleen maar naar het kruis”. Toen ik dit zei verscheen er een reusachtig kruis; Hij legde me erop, en nagelde me er eigenhandig op vast. Wat een gruwelijke pijnen leed ik toen ik voelde hoe mijn handen en voeten doorboord werden met die spijkers en wat ’t nog erger maakte, die hadden geen punt en het was moeilijk en zeer pijnlijk om die door te laten dringen; maar samen met Jezus was alles te verdragen. Toen de kruisiging voltooid was, zei Hij: “Mijn dochter, Ik beschik over jou om mijn lijden voort te zetten. Omdat mijn verheerlijkt lichaam niet langer kan lijden beschik Ik, door in jou te leven, over jouw lichaam zoals Ik over het mijne beschikte tijdens mijn sterfelijk leven, om mijn lijden te kunnen voortzetten en te ondergaan en daardoor jou aan te kunnen bieden aan de goddelijke rechtvaardigheid als een levend slachtoffer van eerherstel en boetedoening”. Hierna leek de Hemel zich te openen en een menigte heiligen daalde neer, allen gewapend met zwaarden. Een stem als de donder klonk op uit die menigte: “Wij komen de goddelijke rechtvaardigheid te verdedigen, en wraak te nemen op de mens die zijn barmhartigheid zo heeft misbruikt”. Wie weet wat er op aarde gebeurde bij deze nederdaling van die heiligen? Ik kan alleen zeggen dat er enige strijd voerden op de ene plaats, andere ergens anders; sommigen vluchten weg en anderen verborgen zich. Zij leken allen verbijsterd.
14 juli 1899
Jezus kan iemand die Hem liefheeft niet in de steek laten.
Deze dagen verschijnt mijn aanbiddelijke Jezus maar erg weinig; Hij bezoekt me in een flits – als men even wil blijven kijken is Hij weg; en als Hij soms even blijft, is het bijna altijd in stilte. Op andere ogenblikken zegt Hij iets, maar op het moment dat Hij weg gaat, lijkt Hij dat woord weer in te trekken, samen met het licht dat vanuit dat woord naar me toekomt; nadien herinner ik me dan niets meer van wat Hij zei en mijn geest is dan even verward als voordien. Wat een ellendige toestand! Mijn lieve Jezus, heb medelijden met mij, ellendige – blijf Uw barmhartigheid schenken.
Om mijn verhaal over wat er van dag tot dag gebeurt niet te lang te maken wil ik nu even wat zeggen over wat Hij me de afgelopen dagen zei.
Ik herinner me dat Jezus nadat ik zeer bittere tranen had vergoten, verscheen en omdat ik klaagde dat Hij me had verlaten riep Jezus een aantal engelen en heiligen bij zich en Hij wendde zich tot hen en zei: “Hoor eens wat ze zegt – dat Ik haar verlaten heb. Vertel haar eens – kan Ik hen die Mij liefhebben in de steek laten? Zij heeft Mij bemind – hoe kan Ik haar in de steek laten”. De heiligen beaamden wat de Heer zei en ik was nog meer vernederd en verward dan tevoren.
Een ander keer zei Jezus, nadat ik gezegd had. “Tenslotte zult U me totaal in de steek laten”.”Dochter, Ik kan je niet in de steek laten en als borgtocht hiervan heb Ik mijn lijden in jou ondergebracht”. Terwijl ik bezig was met de gedachte: “Waarom, Heer hebt U toegestaan dat mijn biechtvader zou komen? Het kon toch wel tussen U en mij blijven!” was ik plotseling buiten mezelf, liggend op het kruis, maar er was niemand om mij er op te nagelen. Ik begon te bidden dat de Heer zelf me zou komen kruisigen en Jezus kwam en zei: “Zie je hoe noodzakelijk het is dat de priester betrokken is bij mijn werken – en dat is nu net de hulp om de kruisiging te voltooien. Je kunt inderdaad niet, zonder iemand anders je zelf kruisigen; het vraagt altijd de hulp van anderen”.
18 juli 1899
Hoe de Sacramentele Jezus en de ziel elkaar aantrekken en zich met elkaar verbinden.
Het gaat bijna altijd op de zelfde manier voort. Deze keer dacht ik dat de Sacramentele Jezus in mijn hart was en de H. Hostie verspreidde vele stralen in mijn binnenste. Veel draden kwamen vanuit mijn hart die verweven waren met al die lichtstralen. Het kwam mij voor dat Jezus met zijn liefde heel mijn hart naar zich toetrok, en mijn hart, met die draden, trok en verbond me met Jezus om zo bij mij te blijven.
22 juli 1899
Hoe het kruis de ziel transparant maakt. Hoe de afgrond te vermijden.
Vanmorgen verscheen Jezus met een stralend gouden kruis om zijn hals en er naar kijkend was Hij diep tevreden. Plotseling was mijn biechtvader daar en Jezus zei hem: “Het lijden van de afgelopen dagen heeft het kruis meer doen stralen; zodat Ik er naar kijkend zeer vreugdevol word”. Toen wendde Hij zich tot mij en zei: “Het kruis draagt zo’n glans over aan de ziel dat ze haar doorzichtig maakt. Net zoals een voorwerp dat doorzichtig is, alle kleuren kan krijgen die men wenst, zo ook krijgt het kruis door het licht allerlei kenmerken en de mooiste vormen die je je maar voor kunt stellen, niet alleen in de ogen van anderen maar ook voor de ziel die het ervaart. Bovendien kun je op een doorzichtig voorwerp direct stof zien, vlekjes en zelfs schaduw. Zo is het kruis: omdat het de ziel doorzichtig maakt, maakt het aan de ziel de kleinste tekortkomingen en de minste onvolmaaktheden direct duidelijk, zodat er niets gaat boven het kruis om de ziel, voor te bereiden om van haar en waardige verblijfplaats voor de God van de Hemel te maken”. Wat begreep ik eigenlijk van het kruis, en hoe benijdenswaardig is de ziel die het bezit? Hierna bracht Hij me buiten mezelf en ik bevond me bovenaan een hoge trap. Er was een afgrond onder en nog erger, de treden van deze trap zaten los en waren zo smal dat je er maar net de punt van je tenen op kon zetten. Meest angstaanjagend was de afgrond en het feit dat je nergens houvast aan had en als je probeerde je aan de treden vast te houden lieten ze los. Als je bijna alle andere mensen zag vallen liepen de rillingen over je rug. Toch was er geen andere weg dan via die trap. Maar al na twee, drie treden begon ik, toen ik het grote risico zag om in de afgrond te vallen, Jezus te roepen om mij te komen helpen. Niet wetend hoe, ontdekte ik Jezus dicht bij me en Hij zei: “Mijn dochter, wat je hebt gezien is de weg die alle mensen op deze aarde moeten gaan. De gammele treden waaraan ze geen steun hebben is de menselijke steun, de aardse dingen; als men daarop probeert te steunen, geven ze in plaats van hulp een duwtje om sneller in de hel te vallen. Het veiligste middel is te klimmen, bijna te vliegen, zonder de grond te raken, vanuit de kracht van je armen, je ogen gericht op jezelf – zonder naar anderen te kijken – en ook strak gericht op Mij om hulp en kracht te krijgen. Zo kan men makkelijk de afgrond vermijden”.
28 juli 1899
Het kruis is het meest verheven merkteken van de ziel.
Vanmorgen verscheen mijn aanbiddelijke Jezus prachtig en geheimvol. Hij droeg een ketting om zijn hals die zijn hele borst bedekte. Aan het ene eind van de ketting kon je iets zien wat op een boog leek; aan het andere eind een soort pijlkoker vol kostbare stenen en juwelen die een prachtig soort versiering vormde op de borst van mijn Jezus. Hij had ook een lans in zijn hand. Toen Hij zo verscheen, zei Hij: “Een mensenleven is een spel; sommigen spelen voor ’t plezier, anderen voor geld, weer anderen verspelen hun eigen leven of veel andere spelletjes spelen ze. Ik speel ook graag met zielen; maar wat voor grapjes maak Ik? Dat zijn de kruizen die Ik zend. Als zij die laten komen met berusting en Mij ervoor bedanken, doet me dat deugd en Ik speel met hen en geniet er intens van en krijg veel eer en glorie en Ik zorg dat zij er veel voordeel uithalen”. Toen Hij dit zei raakte Hij me aan met de lans; al de kostbare stenen die de boog en de pijlkoker bevatten kwamen eruit en veranderden in vele kruizen en pijlen die de schepselen verwondden; sommigen van hen, maar buitengewoon weinig, waren blij, kusten die en dankten Hem en speelden een spel samen met Jezus; anderen raapten die op en gooiden die in zijn gelaat. O, hoe bedroefd bleef Jezus achter en wat een nadeel voor die zielen. Dan voegde Jezus er aan toe: “Dit is de dorst waarvan Ik sprak op het kruis, die destijds niet echt gelest kon worden en die nu tot mijn vreugde gelest wordt door de zielen van mijn dierbaren die lijden. Dus wanneer je lijdt, geef je me een verfrissing om mijn dorst te lessen”. Toen Hij een andere keer kwam en ik hem smeekte mijn biechtvader te bevrijden van zijn lijden zei Hij: “Mijn dochter, weet je niet dat het meest verheven merkteken dat Ik kan aanbrengen bij mijn geliefde kinderen het kruis is?”
30 juli 1899
Oordeel je naaste niet.
Het gaat bijna altijd op dezelfde wijze. Vanmorgen, toen Jezus me buiten mezelf bracht zoals gewoonlijk, gingen we langs vele mensen en de meesten van hen waren erop uit anderen te beoordelen, zonder naar zichzelf te kijken. Mijn geliefde Jezus zei me: Het zekerste middel om juist om te gaan met je naaste is helemaal niet kijken naar wat die doet, omdat kijken, denken en oordelen op het zelfde neerkomt. Bovendien doe je, door naar je naaste te kijken je eigen ziel te kort; daardoor ben je niet correct tegenover jezelf, niet tegenover je naasten en niet tegenover God”.
Hierna zei ik Hem: “Mijn enige Goed, het is zo lang geleden dat U me een kus gaf”. En dus gaven we elkaar een kus. Toen voegde Hij er aan toe, alsof Hij me wilde corrigeren: “Mijn dochter, wat Ik je aanraad is dat je mijn woorden goed bewaart en koestert, omdat mijn woord eeuwig is en zuiver als Ik zelf en door het in je hart te bewaren en er voordeel mee te doen, zul je komen tot je heiligmaking en zul je als beloning eeuwige heerlijkheid ontvangen, wat de vrucht is van mijn woord. Anders wordt je ziel een leegte en je blijft mijn schuldenaar”.
31 juli 1899
Communicatie via ’t verstand tussen Jezus en de ziel. De mond spreekt niet.
Jezus kwam vanmorgen ook, ofschoon altijd in stilte. Maar ik was tevreden zolang ik mijn schat Jezus maar bij me had, omdat ik volkomen tevreden ben als ik Hem bij me heb. Door Hem te zien, begreep ik veel van zijn schoonheid, zijn goedheid en andere dingen, maar omdat het allemaal ging via het verstand en verstandelijk spreken, kan mijn mond niets onder woorden brengen, dus laat ik het in stilte voorbij gaan.
1 augustus 1899
Over zuiverheid.
Vanmorgen bracht mijn liefste Jezus me buiten mezelf en toonde me de verloedering waarin de mensheid is vervallen. Het is vreselijk om er over na te denken. Terwijl ik, bijna schreiend, me te midden van deze mensen bevond, zei Jezus: “O mens, hoe hebt ge uzelf verminkt, misvormd en naar beneden gehaald! O mens, Ik heb je zo geschapen dat je mijn levende tempel zou zijn, maar je hebt van jezelf het verblijf van de duivel gemaakt”. Kijk, zelfs de planten met hun bladeren, bloemen en vruchten leren je rechtschapenheid en ingetogenheid waarmee je moet omgaan met je lichaam; maar je hebt alle ingetogenheid verloren, en zelfs de natuurlijke gereserveerdheid die je moet hebben, is gezakt tot onder het niveau van de dieren, zodat Ik niet weet waarmee Ik je moet vergelijken. Je was mijn beeld, maar Ik erken je niet meer als zodanig; nog erger, Ik verafschuw je onzuiverheden zo, dat Ik al walg als Ik je zie en jij zelf dwingt Me je te ontvluchten”.
Terwijl Jezus dit zei, werd ik gekweld door de pijn Jezus zo verbitterd te zien, dus zei ik Hem: “Heer, het is waar dat U niets goeds meer vindt in de mens en dat hij zo blind is geworden dat hij zich zelfs niet meer kan houden aan de natuurwetten. Dus als U naar de mens kijkt, zult U niets anders dan kastijdingen zenden; daarom smeek ik U, houd Uw blik gericht op Uw barmhartigheid en zo zal alles verholpen worden”.
Toen ik dit zei, zei Jezus: “Dochter, schenk Me wat verlichting van mijn pijnen”.
Terwijl Hij dit zei, nam Hij de doornenkroon af die verzonken leek in zijn aanbiddelijk hoofd en Hij duwde die diep in mijn hoofd. Ik voelde zeer bittere pijnen, maar ik was tevreden dat Jezus wat verlichting had gekregen. Hierna zei Hij me: “Dochter, Ik houd zo van zuivere zielen en net zoals Ik gedwongen word de onzuiveren te ontvluchten, word Ik als door een magneet aangetrokken door de zuiveren om in hen te wonen. Aan zuivere zielen leen Ik met vreugde mijn mond om hen te laten spreken met mijn eigen tong, waardoor zij geen moeite hoeven te doen om zielen te bekeren. In deze zielen zet Ik niet alleen met vreugde mijn lijden voort en dus de verlossing, maar wat meer is, Ik schep grote vreugde in de verheerlijking van mijn eigen deugden in hen”.
2 augustus 1899
Gelijkgezindheid met Jezus.
Vanmorgen verscheen Jezus totaal bedroefd en bijna kwaad op de mensen, dreigend met de gewone kastijdingen en met de plotselinge dood door bliksem, hagel en vuur. Ik smeekte Hem dringend tot kalmte te komen, en Jezus zei me: “De ongerechtigheden die vanuit de aarde ten Hemel stijgen zijn zo talrijk dat als het gebed van mijn slachtofferzielen een kwartier zou ontbreken, dan zou Ik vuur uit de aarde laten komen om het volk te overweldigen”.
Dan vervolgde Hij: “Kijk toch hoeveel genaden Ik dacht uit te storten over de schepselen, maar omdat Ik geen instemming krijg, word Ik gedwongen die te bewaren in Me zelf; nog sterker, zij deden me die omzetten in kastijding. Wees voorzichtig, jij, o mijn dochter, dat je zo veel genaden die Ik je instort beantwoordt, omdat instemmen met Mij de open deur is die Me doet binnengaan in je hart om daar mijn verblijf te nemen. Gelijkgezindheid is als een welkom, als achting die je hebt voor mensen die je komen bezoeken, die aangetrokken door dat respect, door die minzame manieren tegenover hen, gedrongen worden om terug te komen en tenslotte geen afstand meer kunnen nemen. Alles hangt af van hoe je instemt met Mij en zoals zielen Mij antwoord geven en Mij op aarde behandelen, zo zal Ik Me tegenover hen gedragen in de Hemel. Als Ik zorg dat ze de deuren open vinden, zal Ik het hemels hof uitnodigen om hen te verwelkomen en Ik zal hen doen plaatsnemen op de meest verheven troon; maar het zal helemaal het tegenovergestelde zijn voor degenen die niet instemmen met Mij.
7 augustus 1899
Over ons niets-zijn.
Vanmorgen kwam mijn lieflijke Jezus niet. Na uren wachten kwam Hij tenslotte; mijn verwarring en nietigheid was zodanig dat ik niet in staat was ook maar iets te zeggen. Jezus zei: “Hoe meer je jezelf vernietigt en je gaat beseffen dat je niets bent, des te meer zal mijn Mensheid die lichtstralen verspreidt je laten delen in mijn eigenschappen”. Ik zei hem: “Heer, ik ben zo slecht en lelijk dat ik mezelf verafschuw. Wat moet ik voor U dan niet zijn?” En Jezus: “Als je lelijk bent, kan Ik je mooi maken”. En terwijl Hij dit zei, zond Hij vanuit zichzelf een licht naar mijn ziel en het kwam me voor dat Hij mij liet delen in zijn schoonheid. Toen omhelsde Hij me en zei: “Hoe mooi ben je – maar mooi vanuit mijn eigen schoonheid; daarom voel Ik me gedrongen je lief te hebben”. Wie kan zeggen hoe ik, meer dan ooit, in verwarring achter bleef! Maar moge alles zijn voor zijn glorie.
8 augustus 1899
Een ziel in overgave is Jezus’ rust.
Hij verscheen nog steeds maar voor even en Hij was bijna kwaad op de mensen. Hoe ik ook smeekte zijn bitterheid in mij uit te storten, het was onmogelijk en zonder aandacht te besteden aan wat ik Hem vroeg, zei Hij: “Overgave absorbeert alles wat pijnlijk kan zijn en wat de natuur tegenstaat en maakt het zoet. En omdat mijn wezen vredig is en kalm, zodat het niet het minste zuchtje van beroering kan binnen laten – wat er ook gebeurt in de Hemel of op aarde – heeft overgave het vermogen deze vermogens van Mij over te planten in de ziel. Een ziel in overgave is altijd rustig: en niet alleen zij zelf, maar zij maakt het Mij ook mogelijk vol vrede in haar te rusten”.
10 augustus 1899
Over rechtvaardigheid. De vruchten van rechtvaardigheid; waarheid en enkelvoudigheid.
Vanmorgen, toen mijn lieve Jezus kwam, bracht Hij me buiten mezelf en toen verdween Hij. Toen Hij me alleen liet zag ik twee kandelabers van vuur uit de Hemel neerdalen die zich dan opdeelden in veel stukken en overgingen in bliksemflitsen en veel hagel die op aarde neerkwam en zeer veel ravage aanrichtte bij planten en mensen. De gruwel en het geweld van het omweer was zo erg, dat de mensen zelfs niet konden bidden en niet in hun huizen konden vluchten. Hoe bang bleef ik achter. Dus begon ik te bidden om de Heer te kalmeren en toen Hij kwam zag dat ik Hij een ijzeren roede in zijn hand had met een bal van vuur aan het uiteinde. Hij zei: “Mijn rechtvaardigheid is voor een lange tijd tegengehouden en die wil met reden wraak nemen op de schepselen die iedere rechtvaardigheid in zich durfden te vernietigen. O ja, Ik vind geen rechtvaardigheid in de mens. Hij heeft zich heel anders voorgedaan in zijn woorden, werken en lopen; alles is misleiding, alles is bedrog, alles onrechtvaardigheid die is binnengedrongen in zijn hart, zodat hij van binnen en naar buiten toe slechts een vat vol ondeugd is. Arme mens, hoe ver ben je gezonken?” Toen Hij dit zei, draaide Hij de roede rond om de mens te verwonden. Ik zei Hem: “Heer, wat doet U?” En Hij: “Wees niet bang; zie je deze vuurbal? Die zal vuur veroorzaken, maar die zal alleen het kwaad treffen – het goede zal geen letsel op lopen”. En ik voegde eraan toe: “O Heer! Wie is goed? Wij zijn allen slecht. Ik smeek U, kijk niet naar ons, maar naar uw oneindige barmhartigheid; dan brengt U eerherstel voor allen”. Hierna voegde Hij er aan toe: “De dochter van de rechtvaardigheid is waarheid. Net zoals Ik de eeuwige waarheid ben en Ik niet misleid en ook niet kan misleiden, zo ook straalt de ziel die de rechtvaardigheid bezit de waarheid uit in al haar daden. Omdat zij uit ervaring het echte licht van de waarheid kent, herkent zij direct het bedrog als iemand haar wil bedriegen, omdat het licht ontbreekt dat ze in zichzelf ervaart. En daarom bedriegt zij met dit licht der waarheid noch zichzelf, noch haar naaste, en zij kan ook niet bedrogen worden. De vruchten van rechtvaardigheid en waarheid is enkelvoudigheid, wat nog een eigenschap van mijn wezen is – enkelvoudig zijn. Daarom dring Ik overal binnen; niets kan mij beletten om ergens binnen te dringen. Ik dring door in de Hemel en in de afgrond, in goed en kwaad; maar mijn wezen dat zeer enkelvoudig is wordt, zelfs als het binnen dringt in het kwaad, niet aangetast; nog sterker het wordt zelfs niet in ’t minst overschaduwd. Op de zelfde wijze dringt de ziel, die doorheen rechtvaardigheid en waarheid deze prachtige vrucht van de enkelvoudigheid in zich verzamelt, binnen in de Hemel; zij gaat binnen in de harten om die bij Mij te brengen, zij dringt door in alles wat goed is: en als zij zich bevindt onder zondaars en het kwaad ziet wat zij doen, raakt ze niet besmet, omdat zij het in haar enkelvoudigheid direct van zich af schudt, zonder er enige schade van te lijden. Enkelvoudigheid is zo mooi, dat mijn hart alleen al door een enkele blik van een enkelvoudige ziel wordt geraakt. Zij wordt bewonderd door engelen en mensen”.
12 augustus 1899
Jezus verandert haar totaal in zichzelf en leert haar de liefde.
Vanmorgen kwam mijn aanbiddelijke Jezus nadat Hij me enige tijd had laten wachten en zei: “Mijn dochter, vanmorgen wil Ik je helemaal aan Mij gelijk maken. Ik wil dat je denkt met mijn eigen geest, kijkt met mijn eigen ogen, luistert met mijn eigen oren, spreek met mijn eigen tong, werkt met mijn eigen handen, loopt met mijn eigen voeten, en lief hebt met mijn eigen hart”. Hierna verenigde Jezus voornoemde vermogens met de mijne en ik zag dat Hij me zijn eigen gestalte gaf en dat niet alleen, Hij gaf me de genade om er gebruik van te maken zoals Hij zelf. Toen vervolgde Hij: “Grote genaden stort Ik in je uit – maak dat je er zorg voor draagt”. En ik: “Ik ben erg bang, o mijn geliefde Jezus omdat ik mijn ellende ken, dat ik uw genaden slecht zal gebruiken, in plaats van goed te doen. Maar wat ik het meeste vrees is dat ik dikwijls mijn tong misbruik i.v.m. de liefde voor mijn naaste. En Jezus: “Wees niet bang, Ik zelf zal je leren hoe je moet spreken met je naaste. Ten eerste: als je iets wordt verteld over je naaste, kijk dan eerst naar je zelf of je je schuldig maakt aan de zelfde fout, want in dat geval betekent iets willen corrigeren mij onwaardig zijn en je naaste aanstoot geven. Ten tweede: als je ontdekt dat je die zelfde fout niet maakt, neem dan het woord en probeer te spreken zoals Ik, zo zul je spreken met mijn eigen tong, Door zo te handelen zul je nooit te kort schieten in naasteliefde: integendeel, met jouw woorden zul je goed doen aan jezelf en aan je naaste – en Mij zul je eer en glorie schenken”.
13 augustus 1899
Jezus neemt de gestalte van Luisa aan.
Hij vertoonde zich vanmorgen weer, voor heel even, steeds maar dreigend met kastijdingen; en toen ik Hem wilde smeken om te kalmeren verdween Hij in een oogwenk. De laatste tijd verscheen Hij als de gekruisigde, als Hij kwam. Ik ging naar Hem toe om zijn allerheiligste wonden te kussen en aanbad Hem op verschillende manieren, maar terwijl ik dit deed zag ik in plaats van Jezus Christus mijn eigen gestalte. Ik was verbaasd en zei: “Heer, wat ben ik aan het doen? Ben ik mezelf aan ’t aanbidden? Dat kan toch niet”. Op dat ogenblik veranderde Hij weer in de persoon Jezus Christus en Hij zei: “Wees niet verwonderd dat Ik jouw eigen gestalte aannam. Als Ik voortdurend in jou lijd, wat is er dan zo raar dat Ik jouw gestalte heb aangenomen? Bovendien, het is toch om van jou een beeld van Me zelf te maken dat Ik je doe lijden”. Ik bleef totaal verward en Jezus verdween. Moge alles zijn voor zijn glorie en moge zijn heilige naam altijd gezegend zijn.
15 augustus 1899
De liefde ordent alle deugden. De Maagd Maria opgenomen ten Hemel. Het Weesgegroet samen met Jezus.
Vanmorgen verscheen mijn liefste Jezus heel feestelijk met een bos zeer lieflijke bloemen in zijn hand en nadat Hij in mijn hart was binnen gegaan, hield Hij de bloemen eerst rond zijn hoofd, dan weer in zijn hand en vol vreugde amuseerde Hij zich. Terwijl Hij het feest van deze bloemen vierde en het leek of Hij er veel vreugde aan beleefde, wendde Hij zich tot mij en zei: “Mijn geliefde, vanmorgen ben Ik gekomen om alle deugden in je hart te ordenen. De overige deugden kunnen los van elkaar blijven, maar de liefde verbindt en ordent alles. Dat is wat Ik in jou wil doen – het ordenen van de liefde”. Ik zei Hem” “Mijn enige goed, hoe kunt U dit doen, terwijl ik zo slecht ben en vol gebreken en onvolmaaktheden. Als liefde orde is, zijn deze gebreken en zonden dan niet de wanorde die mijn ziel ondersteboven en wanordelijk houdt?” En Jezus: “Ik zal alles zuiveren en de liefde zal alles ordenen. Bovendien kunnen er geen zware zonden zijn als Ik een ziel laat delen in de pijnen van mijn passie; hoogstens wat dagelijkse onvrijwillige gebreken, maar mijn liefde die vuur is zal alles wat onvolmaakt is in je ziel te niet doen”. Ik dacht dat Jezus mij aldus zuiverde en alles in mij ordende; Toen liet Hij a.h.w. honing stromen vanuit zijn hart in het mijne en met die honing bevloeide Hij mijn innerlijk zodat alles in mij ordelijk bleef, in eenheid en getekend door de liefde. Hierna voelde ik hoe ik buiten mezelf trad en samen met mijn geliefde Jezus binnen ging in het Hemelgewelf. Alles leek daar één feest – Hemel, aarde en vagevuur. Alles werd overstroomd met nieuwe vreugde en jubel. Veel zielen kwamen uit het vagevuur en schoten als bliksemstralen de Hemel binnen om aanwezig te zijn bij het feest van de koningin Moeder. Ook ik drong door in die onmetelijke menigte – engelen, heiligen en zielen uit het vagevuur die die nieuwe Hemel al bewoonden. Het was zo onmetelijk dat de hemel die wij zien, daarmee vergeleken, een kleine opening lijkt; te meer omdat ik mijn biechtvader had te gehoorzamen. Maar toen ik rondliep om te kijken, kon ik niets anders zien dan een zeer stralende zon wiens stralen door mij heen drongen en mij zo maakten tot een kristal; mijn kleine onvolkomenheden werden hierdoor zeer duidelijk zichtbaar, en ook de oneindige afstand die er bestaat tussen Schepper en schepsel. Bovendien drukte ieder van die stralen zijn stempel: sommige schetsten de heiligheid van God, sommige de zuiverheid, andere de kracht, weer andere de wijsheid en al de andere vermogens en eigenschappen van God. Als de ziel zo haar nietigheid ziet, haar ellende en haar armzaligheid voelt zij zich tot niets teruggebracht en in plaats van op te kijken, valt zij neer, met haar gezicht op de aarde, voor die eeuwige zon die niemand rechtstreeks kan aanschouwen. Maar om het feest van onze koningin Moeder te zien moet men kijken van binnen uit die zon, zo totaal scheen de allerheiligste Maagd opgegaan in God; in feite kon men niets zien, als men vanuit andere standpunten keek. In deze staat van niets – zijn voor die goddelijke zon, zei het kindje Jezus, op de arm van de Koningin Moeder tot mij:
“Onze mama is in de Hemel; aan jou geef Ik de taak op te treden als mijn mama op aarde. En omdat mijn leven voortdurend onderhevig is aan hoon, armoede, pijnen, de mensen Mij in de steek laten en mijn Mama, toen ze op aarde was, mijn trouwe gezellin was in al deze pijnen – en dit niet alleen, zij probeerde Mij ook te ondersteunen in alles, in zoverre haar krachten dat mogelijk maakten – zo ook zul jij, handelend als mijn moeder, Mij trouw gezelschap houden bij al mijn pijnen, lijden in mijn plaats zoveel je kunt; en wanneer je dat niet kunt, zul je tenminste proberen me te verkwikken. Weet echter dat Ik wil dat je helemaal op Mij gericht bent. Ik zal zelfs jaloers zijn als je ademhaling niet voor Mij zal zijn; en als Ik merk dat je niet totaal bezig bent met Mij tevreden te stellen, zal Ik je geen vrede en rust schenken”. Hierna begon ik op te treden als zijn mama, maar o, hoeveel aandacht was er nodig om Hem tevreden te stellen! Om Hem tevreden te zien, kon je zelfs niet even een andere kant opkijken. Nu eens wilde Hij slapen, dan wat drinken, dan weer wilde Hij opgemonterd worden met liefkozingen; en ik moest klaar staan voor alles wat Hij wilde. Hij zei b.v.: “Mijn mama, mijn hoofd doet pijn – o alsjeblieft, schenk Me wat verlichting”; en direct onderzocht ik zijn hoofd en toen ik wat doornen vond, verwijderde ik die en door zijn hoofd te ondersteunen met mijn arm liet ik Hem wat rusten. Terwijl ik Hem liet rusten kwam Hij plotseling rechtop en zei: “Ik voel een zwaarte en pijn in mijn hart, zo erg dat Ik voel dat Ik ga sterven. Kijk eens wat er aan de hand is”. En toen ik binnen in zijn hart keek vond ik daar al de werktuigen van de passie; ik verwijderde die één voor één, en ik legde die in mijn hart. Toen ik zag hoe dit Hem ontlastte, begon ik Hem te liefkozen en te kussen en ik zei hem: “Mijn enige rijkdom, ik mocht zelfs niet het feest van onze Koningin Moeder bijwonen, of luisteren naar de eerste lofzangen die de engelen en de heiligen zongen toen zij binnen kwamen in het paradijs”. En Jezus: “De eerste lofzang die zij voor mijn mama zongen was het ‘Weesgegroet’, omdat het Weesgegroet de mooiste lofprijzingen en het grootste eerbetoon bevat; en zo wordt de vreugde dat Zij tot Moeder van God was uitverkoren hernieuwd. Laat ons het daarom samen bidden om Haar te eren en als je naar het Paradijs komt zal Ik je het gevoel geven alsof je het voor de eerste keer in de Hemel hebt gebeden samen met de engelen en de heiligen”. Dus baden we samen het eerste deel van het ‘Weesgegroet’. O, hoe teder en ontroerend was het om onze allerheiligste Mama aan te roepen samen met haar geliefde Zoon. Ieder woord wat Hij zei bracht een onmetelijk licht teweeg waardoor veel dingen over de allerheiligste Maagd duidelijk worden. Maar wie kan dit alles verwoorden – vooral vanwege mijn onvermogen? Daarom laat ik het maar zwijgend voorbijgaan.
16 augustus 1899
Zij blijft zich gedragen als een mama voor Jezus.
Jezus blijft wensen dat ik handel als zijn Moeder. Hij verscheen als een zeer lieflijk baby’tje dat schreit; en om Hem te kalmeren begon ik te zingen, terwijl ik Hem in mijn armen hield. En zo gebeurde het dat Hij ophield met schreien als ik zong; als ik stil hield begon Hij weer te schreien. Ik zou liever zwijgen over wat ik zong – ten eerste herinner ik me niet alles, omdat ik buiten mezelf was, en dan kun je je nauwelijks herinneren wat er allemaal gebeurt; en ook omdat ik denk dat het nonsens is. Maar vrouwe gehoorzaamheid, die te onbeschaamd is, wil niet opgeven en het is voldoende dat men doet wat zij wil, om haar tevreden te stellen, zelfs nonsens. Ik weet ’t niet maar ze zeggen dat Vrouwe gehoorzaamheid blind is, maar het lijkt me eerder dat zij alles ziet omdat zij kijkt naar de kleinste dingen en als men niet doet wat zij zegt, wordt zij zo onbeschaamd dat ze je geen vrede schenkt. Om vrede te bekomen van deze mooie Vrouwe gehoorzaamheid – omdat men door haar goedheid krijgt wat men wil als men doet wat zij zegt – zal ik zeggen wat ik me herinner van mijn liedje:
Kleine Baby, Je bent klein en sterk,
van Jou verwacht ik alle troost;
kleine Baby, lieflijk en mooi.
Je bekoort zelfs de sterren;
kleine Baby, verover mijn hart,
om het te vullen met jouw liefde;
kleine Baby, tedere kleine,
maak ook van mij een kleine baby;
kleine Baby, Je bent een Paradijs,
o, alsjeblieft! Laat me komen
om vreugde te vinden in je eeuwige glimlach.
17 augustus 1899
De kracht en de taak van ‘Vrouwe gehoorzaamheid’.
Vanmorgen na de H. Communie zei ik tegen mijn lieflijke Jezus: “Hoe kan het dat deze deugd van gehoorzaamheid zo indringend is en soms zo sterk dat het bijna raakt aan eigenzinnigheid”. En Hij: “Weet je waarom deze edele Vrouwe gehoorzaamheid is zoals je zegt? Omdat ze alle ondeugden ter dood brengt en iemand die een ander ter dood moet brengen moet natuurlijk sterk en moedig zijn en als die er niet in slaagt, zal die onbeschaamdheid en eigenzinnigheid gebruiken. Als dit nodig is om het lichaam te doden, wat zo kwetsbaar is, des te meer is, het nodig om de ondeugden en eigen begeerten te doden; het is in feite zo moeilijk dat zij soms weer opleven, terwijl zij dood leken te zijn. En daarom is deze ijverige Vrouwe altijd in actie en voortdurend op haar hoede. Als zij ziet dat de ziel maar even bezwaar maakt tegen wat haar wordt opgedragen, wordt zij bang dat een of andere ondeugd weer begint te leven in haar hart en dan voert zij zo’n hevige strijd tegen haar en gunt haar geen vrede, totdat de ziel neerknielt aan haar voeten en stilzwijgend doet wat zij ook verlangt. Daarom is zij zo onbeschaamd en bijna eigenzinnig, zoals je zegt. O ja, er is geen ware vrede zonder gehoorzaamheid; en als het lijkt of men vrede ervaart, is het valse vrede, omdat het samen gaat met eigen begeerten, maar nooit met deugden. En het eindigt met de ondergang, omdat gehoorzaamheid uit de weg gaan betekent, van mij verwijderd raken die de Koning van deze edele deugd is. Bovendien doodt gehoorzaamheid de eigen wil en stort de Goddelijke Wil overvloedig uit; zo overvloedig dat je kunt zeggen dat de gehoorzame ziel niet langer leeft van haar wil, maar van de Goddelijke Wil. Bestaat er ooit een mooier, heiliger leven dan een leven in de Wil van God zelf? Met de andere deugden, zelfs de meest verheven, kan er sprake zijn van eigenliefde, maar met gehoorzaamheid – nooit”.
18 augustus 1899
De waarheid ordent de ziel.
Toen mijn zeer geliefde Jezus vanmorgen kwam zei ik tot Hem: “Mijn geliefde Jezus, ik denk dat ik alleen maar nonsens opschrijf”. En Jezus: “Mijn woord is niet alleen waarheid, maar ook licht en wanneer licht een donkere ruimte binnenkomt – wat doet het dan? Het verdrijft de duisternis en maakt dat wij de voorwerpen erin onderscheiden of die nu mooi of lelijk zijn, of er orde of wanorde heerst en zoals de ruimte wordt aangetroffen, zo beoordeelt men de persoon die er over beschikt.
Welnu, het menselijk leven is de donkere ruimte en wanneer het licht van de waarheid binnenkomt in een ziel verdrijft dat de duisternis – dat betekent, het doet haar onderscheiden wat waar is en vals, wat tijdelijk is en wat eeuwig, zodat ze de ondeugden verwerpt en de orde der deugden binnen laat.
Omdat mijn licht heilig is – het is immers mijn Godheid – kan het in feite alleen heiligheid en orde teweeg brengen en dus voelt de ziel van binnenuit het licht komen van geduld, nederigheid, liefde en dergelijke deugden. Als mijn woord deze tekens in jou teweeg brengt, waarom ben je dan bang?”
Hierna liet Jezus mij horen hoe Hij tot de Vader voor mij bad: “Heilige Vader, Ik bid U voor deze ziel – laat haar volmaakt in alles onze allerheiligste Wil vervullen. Laat haar acten, o aanbiddelijke Vader, zo één zijn met de mijne, dat die niet kunnen worden onderscheiden van elkaar, zodat Ik kan realiseren wat Ik met haar van plan ben”.
Maar wie kan de kracht beschrijven die ik bij me voelde opkomen door dit gebed van Jezus? Ik voelde hoe mijn ziel werd bekleed met zulk een kracht dat ik om de allerheiligste Wil van God te volbrengen niet zou aarzelen duizendmaal het martelaarschap te ondergaan als Hem dat behaagde. Moge de Heer altijd gedankt worden die zo barmhartig is voor deze arme zondaar.
21 augustus 1899
Wat gebeurt er als men alleen Jezus behaagt.
Na twee dagen van lijden, verscheen mijn welwillende Jezus, zeer minzaam en lieflijk. Innerlijk bleef ik zeggen: “Hoe goed is de Heer voor mij; toch vind ik niets in mij dat Hem kan behagen”. En Jezus antwoordde: “Mijn geliefde, net zoals jij alleen maar vreugdevol en tevreden bent als je bij Mij bent, met Me praat en Mij alleen behaagt, zodat alle andere dingen zonder Mij je tegenstaan, zo ook is het Mijn vreugde en troost naar je toe te komen, bij je te zijn en met je te spreken, Je kunt niet begrijpen hoeveel macht een ziel over Mijn hart heeft die als enig doel heeft Mij alleen te behagen door Mij naar zich toe te trekken. Ik voel me zo aan haar verplicht dat Ik gedwongen word te doen wat zij wenst”.
Terwijl Jezus dit zei, begreep ik dat Hij zo sprak omdat ik de laatste dagen met zo’n bittere pijnen innerlijk bleef zeggen: “Mijn Jezus, alles uit liefde voor U. Laat deze pijnen zijn als vele acten van lofprijzing, eer en hulde die ik U aanbied. Moge deze pijn zijn als vele stemmen die U verheerlijken en als bewijzen van liefde voor U”.
22 augustus 1899
Jezus laat haar delen in zijn deugden.
Mijn lieve Jezus blijft komen, zo lieflijk en majesteitelijk. Terwijl Hij zo verscheen, zei Hij: “De zuiverheid van mijn blik straalt zo in al je werkzaamheden, dat als het weerkaatst in mijn ogen, het bij Mij schittering teweeg brengt en het montert mij op temidden van de obsceniteit van de schepselen”.
Ik werd verlegen bij deze woorden en durfde Hem niets te zeggen; maar Jezus monterde mij op en zei: “Zeg Me, wat wil je? En ik: “Als ik U heb, is er dan nog iets anders wat ik zou kunnen wensen? “Maar Jezus vroeg me meer dan eens, Hem te zeggen wat ik wenste. En toen ik Hem aankeek, zag ik de schoonheid van zijn deugden en zei: “Mijn liefste Jezus, geef me uw deugden”. En Hij opende zijn hart en liet veel verschillende stralen komen vanuit zijn deugden, die binnenkwamen in mijn hart en ik voelde me helemaal gesterkt in deugdzaamheid. Toen voegde Hij er aan toe: “Wat wil je nog meer?” En toen herinnerde ik me dat een pijn van de laatste dagen me belemmerde om in God op te gaan en ik zei: “Mijn welwillende Jezus, zorg ervoor dat de pijn me niet belemmert om in U op te gaan”. En Jezus raakte met zijn hand de pijnlijke plek aan en verzachtte de bitterheid van de kramp zodat ik m’n gedachten weer kan ordenen en in Hem op kan gaan.
27 augustus 1899
Wat gebeurt er als Jezus naar een ziel gaat.
Toen ik vanmorgen mijn lieve Jezus zag, overviel me de angst dat het i.p.v. Hem de duivel kon zijn om me te misleiden. En Jezus reageerde op mijn angst en zei: “Als Ik naar de ziel ga, worden al haar innerlijke krachten teniet gedaan en zij erkent de nietigheid ervan; en als ik zie hoe de ziel vernederd wordt maak Ik mijn liefde zo overvloedig als vele stromen en overspoel haar en sterk haar in ’t goede. Het tegenovergestelde van dit alles gebeurt als het de duivel is.
30 augustus 1899
De mens heeft de godsdienst verloren. Dreiging van kastijdingen.
Vanmorgen bracht mijn geliefde Jezus me buiten mezelf en toonde me het verval van de godsdienst bij de mens en een oorlogsvoorbereiding. Ik zei Hem: “O Heer, in wat voor hartverscheurende toestand bevindt de wereld zich in deze tijd, als het gaat over godsdienst. Het ziet er naar uit dat de godsdienst die de mens veredelt en hen doet streven naar een eeuwig doel niet langer erkend wordt door de wereld. Maar wat het meest ten hemel schreiend is, is dat de godsdienst wordt ontkend juist door degenen die zich religieuzen noemen, die hun leven zouden moeten geven om de godsdienst te verdedigen en weer tot leven te brengen”. En Jezus keek zeer droevig en zei: “Mijn dochter, daarom leeft de mens als een dier – hij is de godsdienst kwijt. Maar er zullen zelfs nog droeviger lijden aanbreken voor de mens vanwege de blindheid waarin hij zich heeft gestort, zodat mijn hart pijn doet als Ik hem zie. Maar het bloed dat door mijn toedoen zal worden vergoten door allerlei mensen – leken en religieuzen – zal deze heilige godsdienst doen herleven en de overgebleven mensen, die verwilderd zijn opgegroeid zullen gereinigd worden; en door hen weer te beschaven, zal hun adeldom hersteld worden. Dit maakt het noodzakelijk dat er bloed wordt vergoten en dat de kerken zelf bijna totaal vernietigd worden – zodat zij worden heropgebouwd en herleven in hun oorspronkelijke aanzien en glorie”. Maar wie kan de wrede kwelling beschrijven die hun zal overkomen in de tijden die komen. Ik zal daarover zwijgen omdat ik het niet goed meer weet, en het niet erg duidelijk voor me zie. Als de Heer wil dat ik er over spreek, zal Hij me meer helderheid geven en dan zal ik over dit onderwerp nog eens schrijven. Dus voor dit moment stop ik.
31 augustus 1899
De biechtvader vraagt Luisa onder gehoorzaamheid niet tegen Jezus te spreken en Hem af te wijzen.
Nadat mijn biechtvader mij verplichtte dat ik, wanneer Jezus kwam zou zeggen, “Ik kan niet spreken, ga weg” nam ik dat op als een grap en niet als uitdrukkelijke gehoorzaamheid. Dus toen Jezus kwam, negeerde ik nagenoeg de opdracht die ik kreeg en ik durfde Hem te zeggen: “Mijn goede Jezus, kijk toch eens wat mijn biechtvader wil”. En Hij zei me: “Dochter, zelfverloochening”. En ik: “Maar, Heer, dit is serieus. Dit betekent zo ongeveer dat ik U niet moet willen; hoe kan ik dat?” En hij, voor de tweede keer: “Zelfverloochening”. En ik: “Maar Heer, wat zegt U nu? Denk U misschien dat ik zonder U kan?” En Hij, voor de derde keer: “Mijn dochter, zelfverloochening”. En Hij verdween.
Wie begrijpt hoe ik me voelde toen ik inzag dat Jezus wilde dat ik me onderwierp aan de gehoorzaamheid?
1 september 1899
De wrede strijd van Luisa om te gehoorzamen. Het is voor iemand die zich vereenzelvigt met Jezus onmogelijk om van Hem te scheiden. Gehoorzaamheid, de machtigste strijder, was alles voor Jezus. De functie ervan is doen sterven om leven te geven.
Toen mijn biechtvader kwam, vroeg hij me of ik gehoorzaamd had, en nadat ik verteld had hoe alles was verlopen, herhaalde hij de eis van de gehoorzaamheid – dat ik onder geen voorwaarde kon spreken met Jezus, mijn absoluut enige troost, en dat ik Hem moest wegsturen als Hij kwam. En dus begreep ik dat ware gehoorzaamheid mij werd opgedragen, en innerlijk zei ik Fiat Voluntas Tua, ook hierin. Maar – o, wat kostte het me veel! Wat een wreed martelaarschap! Ik heb ’t gevoel dat ik een spijker in mijn hart heb gestoken die het hart doorboort; en omdat het hart nodig is om voortdurend naar Jezus te vragen en te verlangen – net zoals de ademhaling en de hartslag altijd door gaat, zo lijkt het mij dat mijn verlangen en mijn nood aan mijn enige goed altijd door gaat – dit willen voorkomen lijkt op iemand anders beletten om adem te halen of zijn hart beletten te slaan. Hoe kan iemand zo leven? En toch moet gehoorzaamheid voor gaan. O God, wat een pijn, wat een afgrijselijke kwelling! Hoe kun je het hart beletten om te vragen om het leven zelf? Hoe stop je dat? De wil meldde zich met alle kracht om zich te handhaven, maar omdat grote waakzaamheid continu geboden was, werd die van tijd tot tijd moe en ontmoedigd en het hart trachtte te ontsnappen en vroeg naar Jezus. Toen de wil ’t merkte, meldde die zich nog nadrukkelijker om het te stoppen, maar nee hoor – die verloor zeer dikwijls. Ik dacht daarom dat ik voortdurend ongehoorzaam was. O, wat een tegenstellingen, wat een bloedige oorlog, wat een dodelijke angsten voor mijn arme hart! Ik voelde me zo onder druk staan en ik leed zoveel, dat ik het gevoel had dat het leven uit me wegvloeide. En toch, als ik had kunnen sterven, zou het een troost zijn geweest. Maar nee; en bovendien ik voelde de pijn van de dood, zonder te kunnen sterven. Dus na de hele dag zeer bittere tranen te hebben geschreid, kwam mijn altijd welwillende Jezus, toen ik s’-nachts in mijn gebruikelijke toestand was, en gedwongen door de gehoorzaamheid zei ik Hem: “Heer kom niet, want de gehoorzaamheid wil het niet”.
En uit medelijden met mij wilde Hij me sterken in het lijden waarin ik me bevond en met zijn scheppende hand tekende Hij een levensgroot kruis op mij en toen verliet Hij me. Maar wie kan het vagevuur beschrijven waarin ik verbleef? En wat nog erger is, mij werd niet toegestaan naar mijn hoogste en enige goed te reiken! Het was me immers verboden om te smeken en te verlangen naar Jezus! Ach, de gezegende zielen in het vagevuur mogen smeken, hun handen uitstrekken, hun hart uitstorten jegens hun hoogste goed; zij worden alleen verhinderd bezit van Hem te nemen.
Maar ik … nee, ook van deze troost werd ik beroofd. Dus de hele nacht deed ik niets dan schreien.
Toen mijn zwakke natuur niets meer kon verdragen, kwam, de aanbiddelijke Jezus terug met de bedoeling met mij te spreken; ik had heel goed de gehoorzaamheid voor ogen die over alles wil heersen en ik zei Hem onmiddellijk: “Mijn dierbare leven, ik kan niet spreken. Kom alstublieft niet, want de gehoorzaamheid wil het niet. Als U Uw Wil duidelijk wil maken ga dan naar hen”.
Terwijl ik dit zei, zag ik mijn biechtvader en Jezus trok hem naar zich toe en zei: “Dit is onmogelijk voor mijn zielen. Ik houd hen zo ondergedompeld in Mij om samen één enkel wezen te vormen; zo dat het niet langer mogelijk is om de een van de ander te onderscheiden. Het lijkt op twee substanties die vermengd worden – de een wordt overgebracht in de andere; en nadien, als iemand die wilde scheiden, zou het nutteloos zijn er zelfs maar over te denken. Op dezelfde wijze is het onmogelijk dat mijn zielen van Mij worden gescheiden”. Toen Hij dit gezegd had, ging Hij weg en ik bleef achter met mijn ellende, nog erger dan te voren. Mijn hart klopte zo hevig dat ik mijn borst voelde kraken.
Hierna bevond ik me buiten mezelf, ik kan niet uitleggen hoe, en de gehoorzaamheid totaal vergetend – ik weet niet hoe – zwierf ik door heel het hemelgewelf, schreiend, roepend en zoekend naar mijn lieve Jezus. Plotseling zag ik Hem naar me toekomen en Hij wierp zich in mijn armen, vol vurig en smachtend verlangen. Maar spoedig herinnerde ik me het bevel dat ik kreeg en ik zei Hem: “Heer. Wil me toch niet verleiden vanmorgen. Weet U niet dat de gehoorzaamheid dit niet wil?”
En Hij: “Je biechtvader zond Me; daarom kwam ik”. En Ik: “Het is niet waar. Bent ge misschien een demon die me wil bedriegen en me tekort laat schieten in gehoorzaamheid? En Jezus: “Ik ben geen demon”. En ik: “Als U geen demon bent, laat ons elkaar dan een kruisje geven”. Dus gaven we elkaar een kruisje. Toen zei ik vervolgens: “Als het waar is dat mijn biechtvader U stuurt, laten we dan naar hen toegaan, zodat hij zelf kan zien of U Jezus Christus bent of een duivel. Dan zal ik zeker zijn”. Dus gingen we naar mijn biechtvader en omdat Jezus een kind was, gaf ik Hem in zijn armen en zei: “Vader, kijk nu zelf: is Hij mijn lieve Jezus of niet?”
Welnu, terwijl de gezegende Jezus in de armen van mijn biechtvader was, zei ik Hem: “Als U werkelijk Jezus bent, kus dan de hand van mijn biechtvader”. Ik dacht dat Hij de vernedering van het kussen van zijn hand zou aanvaarden als Hij de Heer was: Terwijl hij dat niet zou doen als hij een duivel was. En Jezus gaf een kus, weliswaar niet aan de mens, maar aan het priesterlijk gezag – op die manier kuste Hij. Hierna leek mijn biechtvader Hem te smeken om te zien of hij een duivel was en omdat hij vond van niet, gaf hij Hem weer aan mij. Maar desondanks was mijn arme hart niet in staat zich te verheugen over de omhelzingen van mijn geliefde Jezus omdat gehoorzaamheid mijn hart als geketend hield – verstrikt; omdat er nog geen andere opdracht was, durfde het zich niet te geven, zelfs geen woord van liefde uit te spreken.
O. heilige gehoorzaamheid! Wat zijt ge sterk en machtig! Ik zie U voor me, in deze dagen van martelaarschap als een machtig strijder, bewapend van top tot teen met zwaarden, spiezen en pijlen; met alle werktuigen die geschikt zijn om te verwonden. En als ge ziet dat mijn arme hart, moe en down, opgevrolijkt wil worden, op zoek naar wat verkwikking, wat leven, naar het centrum waartoe het zich aangetrokken voelt als een magneet – kijkend naar mij met duizend ogen verwondt ge mij van alle kanten met dodelijke wonden. O alstublieft, heb medelijden met mij en wees niet zo wreed voor mij!
Maar toen ik dit zei, drong de stem van mijn aanbiddelijke Jezus tot mij door: “Gehoorzaamheid was alles voor mij en Ik wil dat gehoorzaamheid ook alles is voor jou. Gehoorzaamheid deed Me geboren worden, gehoorzaamheid deed Me sterven. De wonden in mijn lichaam zijn allemaal wonden en tekenen die de gehoorzaamheid Mij heeft aangedaan. Met reden zei je dat zij is als een machtige strijder, bewapend met allerlei wapens die in staat zijn om te verwonden. In feite liet ze zelfs geen druppel in Mij over; zij scheurde mijn vlees in stukken; zij trok mijn beenderen uit hun verband, terwijl mijn arme hart, uitgeput en bloedend, bleef zoeken naar iemand die medelijden met Me zou hebben. Samen met Mij handelend als een wrede tiran, was de gehoorzaamheid alleen dan tevreden als ze Mij offerde aan het kruis en Mij mijn laatste adem zag uitblazen, als slachtoffer van haar liefde. En waarom? Omdat de taak van deze zeer machtige strijder is zielen te offeren; daarom doet ze niets dan een felle oorlog voeren tegen wie zich niet volkomen voor haar opoffert.
Dus is zij niet bezorgd of de ziel lijdt of vreugde beleeft, of ze leeft of sterft; haar ogen zijn gericht op haar overwinning omdat zij zich niet bemoeit met andere dingen. Dus is de naam van deze strijder “overwinning”, omdat zij aan de gehoorzame ziel alle overwinningen toestaat; en als het lijkt of ze sterft, begint het ware leven. Is er iets grootser wat gehoorzaamheid me toestaat. Door haar overwon Ik de dood, versloeg Ik de hel, bevrijdde Ik de mens van zijn ketens en opende de Hemel: en als een overwinnende koning, nam Ik bezit van mijn Koninkrijk – niet alleen voor Mij zelf, maar voor al mijn kinderen die profiteren van mijn Verlossing. Ach ja, het is waar dat ze Mij het leven kostten, maar het woord gehoorzaamheid klinkt Me zoet in de oren en daarom heb Ik gehoorzame zielen zo lief”. Ik ga door waar ik gebleven was. Na een tijdje kwam mijn biechtvader en toen ik zei wat hier boven gezegd is, hernieuwde hij de gehoorzaamheid – opdat ik op dezelfde wijze zou doorgaan. En ik zei hem: “Vader, sta mij tenminste toe dat mijn hart de vrijheid krijgt om Jezus, als Hij komt, te vragen mij te laten gehoorzamen door te zeggen: “Kom niet, we kunnen niet spreken” En Hij: “Doe je best om Hem tegen te houden; en als dat niet lukt, geef Hem dan alle vrijheid”.
2 september 1899
Nog steeds de zelfde gehoorzaamheid maar een beetje milder.
Dus met deze gehoorzaamheid, een beetje milder, leek het of mijn hart vanuit de dood weer een beetje op ging leven. Maar desondanks bleef het gekweld worden op talloze manieren; wanneer de gehoorzaamheid in feite zag dat het hart wat trager klopte op zoek naar zijn Schepper, bijna verlangend om in Hem te rusten, omdat zijn krachten waren uitgeput, schoot zij op me af en verwondde me overal met haar klauwen. En toen ik het refrein moest herhalen toen de gezegende Jezus zich liet zien: “Kom niet, ik kan niet spreken, want de gehoorzaamheid wil het niet” – was dit niet het gruwelijkste en wreedste martelaarschap voor mij? In mijn gebruikelijke toestand kwam mijn lieve Jezus toen en ik maakte Hem duidelijk welk bevel ik ontvangen had, en Hij ging weg. Slechts éénmaal, toen ik Hem zei: “kom niet want de gehoorzaamheid wil het niet”, zei Hij: “Mijn dochter, houd het licht van mijn passie altijd in gedachten, want als je mijn allerbitterste pijnen ziet, lijken de jouwe klein, en de reden in aanmerking genomen waarom Ik zoveel onmetelijke pijnen verdroeg – en die reden was de zonde – zullen je kleinste tekortkomingen je zwaar voorkomen.
Als je je niet spiegelt aan Mij, lijken de minste pijntjes je zwaar, en ernstige tekortkomingen zul je als niets beschouwen”. En Hij verdween. Even daarna kwam mijn biechtvader en toen ik hem vroeg of ik me steeds moest houden aan die gehoorzaamheid, zei hij: “Nee, je kunt Hem zeggen wat je maar wilt en Hem bij je houden zoveel als je wilt”.
Het lijkt of ik nu bevrijd ben en dat ik niet zo veel te maken heb met deze zo machtige strijder; anders wordt hij deze keer zo sterk dat hij me ter dood brengt. Hij heeft me echter grote winst bezorgd omdat ik me heb verenigd met het hoogste goed – voor altijd, niet met onderbrekingen; en ik heb hem bedankt. En dat niet alleen, ik heb voor hem de lofzang op de gehoorzaamheid gezongen d.w.z. de lofzang op de overwinning; en toen heb ik gelachen om al zijn kracht”.
Maar als ik dit zeg is er een stralend en mooi oog voor me verschenen, en een stem zegt: “En ik heb me met je verenigd en vreugdevol gelachen, omdat dat mijn overwinning is geweest”. En Ik: “O, lieve gehoorzaamheid… na samen te hebben gelachen, heb ik u bij de deur van het Paradijs verlaten en vaarwel gezegd – niet langer “tot ziens” omdat ik niets meer met u te maken heb; en ik ben heel waakzaam geweest om u niet binnen te laten”.
5 september 1899
Hoe Jezus stap voor stap volmaaktheid tot stand brengt.
Vanmorgen voelde ik me zo ontmoedigd en ik vond mezelf zo slecht dat ik mezelf niet te verdragen vond. Toen Jezus kwam, vertelde ik Hem over de pijnen en mijn ellendige toestand en Hij zei: “Mijn dochter, je mag de moed niet verliezen. Het is mijn gewoonte stap voor stap volmaaktheid te bewerken, en niet alles ineens, zodat de ziel, als ze ziet dat er altijd iets aan haar mankeert, zichzelf stimuleert en pogingen doet om te bereiken wat haar ontbreekt, om Mij meer te behagen en zich meer te heiligen. En ik voel me, aangetrokken door deze manier van doen, gedwongen haar nieuwe genaden en hemelse gunsten te schenken en zo ontstaat er een volledig goddelijk verkeer tussen de ziel en God. Als de ziel totale volmaaktheid en daardoor alle deugden in zichzelf bezit, vindt zij anderszins geen reden om zich in te spannen en Mij meer te behagen, en zo ontbreekt de tondel om het vuur te ontsteken tussen het schepsel en de Schepper”.
Moge de Heer altijd gezegend worden!
9 september 1899
Geloof hoop en liefde. De ziel, het koninklijk paleis van God.
Jezus komt weer, maar Hij ziet er heel anders uit. Het leek of een boomstam ontsproot uit zijn gezegend hart, met drie aparte wortels. Deze stam helde vanuit zijn hart over naar het mijne en vanuit mijn hart kwamen mooie takken, beladen met bloemen, vruchten, parels en kostbare stenen, schitterend als glanzende sterren.
Toen Hij nu zichzelf zag in de schaduw van deze boom, vermaakte mijn lieflijke Jezus zich kostelijk; te meer daar veel parels van de boom vielen, die een mooie versiering vormen voor zijn allerheiligste Mensheid. In deze toestand zei Hij: “Liefste dochter van mij, de drie wortels van deze boom die je ziet zijn geloof, hoop en liefde. Het feit dat je deze stam uit Mij ziet komen en ziet binnengaan in jouw hart betekent dat er niets goeds is, wat zielen bezitten, dat niet van Mij komt. Na geloof, hoop en liefde is de eerste uitgroei van deze stam de bekendmaking dat alle goeds van God komt, dat schepselen niets vanuit zichzelf hebben dan hun nietigheid en dat dit niets-zijn Mij alleen de vrijheid geeft om bij hen binnen te treden en te doen wat Ik wil. Er zijn echter ander “nietsjes” – d.w.z. andere zielen – die weerstand bieden met hun eigen menselijke wil; dus omdat deze kennis ontbreekt, brengt de stam geen takken voort noch vruchten, noch iets anders wat goed is. De takken aan deze boom met al de daarbij horende bloemen, vruchten, parels en kostbare stenen, zijn al de verschillende deugden die een ziel kan bezitten. Welnu, wie heeft leven gegeven aan zulk een mooie boom? Zeker de wortels. Dit betekent dat geloof, hoop en liefde alles omvatten en alle deugden bevatten, zodat die de basis en het fundament van de boom zijn en zonder die wortels kan geen andere deugd ontstaan”.
Ik begreep ook dat de bloemen de deugden betekenen, de vruchten, het lijden de kostbare stenen en parels lijden dan wel alleen uit zuivere liefde voor God. Daarom vormden die parels die vielen die mooie versiering voor onze Heer.
Zittend in de schaduw van deze boom keek Jezus met tederheid naar me, heel vaderlijk en in een opwelling van liefde die Hij blijkbaar niet kon beheersen omhelsde Hij me hartelijk en begon: “Wat ben je mooi. Je bent mijn duifje, mijn geliefde onderkomen, mijn levende tempel waarin Ik met vreugde mijn welbehagen vind, verenigd met de Vader en de H. Geest.
Je voordurend smachten naar Mij beurt me op, geeft me verkwikking voor de voordurende beledigingen die de schepselen me geven. Weet dat de liefde voor jou zo groot is dat Ik genoodzaakt ben die voor een deel te verbergen, zodat je niet gek zult worden maar zult leven. Als Ik die ten volle aan je zou tonen zou je in feite niet alleen krankzinnig worden, maar je zou niet kunnen blijven leven, je zwakke natuur zou verteerd worden door de vlammen van mijn liefde”. Terwijl Hij dit zei, voelde ik me totaal verward en tot niets teruggebracht en ik voelde me wegzinken in de afgrond van mijn niets-zijn, omdat ik zag hoe onvolmaakt ik was; vooral onderkende ik mijn ondankbaarheid en kilte waarmee ik de vele genaden van de Heer ontving. Maar ik hoop dat alles zal zijn voor zijn eer en glorie in de hoop en vol vertrouwen dat Hij in een krachtinspanning van liefde mijn hardheid wil overmeesteren.
16 september 1899
De uitwerking en de waarde van alleen te lijden voor God.
Vanmorgen kwam mijn aanbiddelijke Jezus en omdat ik vreesde dat het de duivel kon zijn, zei ik: “Sta me toe uw voorhoofd te tekenen met het kruis”, en op ’t moment dat ik dit zei gaf ik Hem een kruisje en zo bleef ik meer gerustgesteld en kalm. De gezegende Jezus scheen vermoeid en wilde in mij rusten en omdat ook ik me moe voelde van het lijden van de afgelopen dagen, vooral omdat Hij zo erg weinig kwam, voelde ik de noodzaak om in Hem te rusten. Dus, na wat geredeneer samen zei Hij me: “Liefde is het leven van het hart. Ik ben net een zieke met zeer hoge koorts die blijft zoeken naar verfrissing, naar mildering van het vuur dat hem verslindt. Mijn koorts is de liefde; maar waaraan ontleen ik de verkwikking en de steun die het meest geschikt is om het vuur dat me verteert te ondergaan? Aan de pijnen en het zwoegen van zielen die Mij liefhebben, alleen uit liefde voor Mij. Zo dikwijls wacht en wacht ik op het moment waarop de ziel zich tot Mij wendt en zegt: ‘Heer, alleen uit liefde tot U wil ik deze pijn verdragen’. Ja, dit is voor Mij de meest geschikte verkwikking en steun die Me opmontert en het vuur tempert dat Me verteert”.
Hierna wierp Hij zich smachtend in mijn armen om te rusten. Terwijl Jezus rustte begreep ik veel waarover Hij gesproken had, vooral over lijden uit liefde voor Hem. O, munt van onschatbare waarde. Als we dit allen wisten zouden we met elkaar wedijveren wie meer mag lijden. Maar ik denk dat wij zo kortzichtig zijn als het gaat over het kennen van deze kostbare munt en daarom leren we die ook niet kennen.
19 september 1899
De vruchten van geloof, hoop en liefde.
Vanmorgen was ik verward, vooral uit angst dat het niet Jezus is die komt maar de duivel, en dat mijn toestand niet de Wil van God is.
Terwijl ik me hierover opwond kwam mijn aanbiddelijke Jezus en zei: “Mijn dochter, Ik wil niet dat je tijd verspilt met hierover te denken. Je wordt zo afgeleid van Mij en je bent de oorzaak dat het je ontbreekt aan voedsel om Mij te voeden. Wat Ik wil is dat je alleen maar denkt aan je liefde voor Mij en je totale overgave aan Mij, omdat je me zo voedsel aanbiedt dat me zeer behaagt – en niet enkel zo nu en dan
als je zo doorgaat, maar onophoudelijk.
Zou je dat niet het meest bevredigen – dat jouw wil, in overgave en liefde voor Mij, voedsel is, voor mij, jouw God?” Hierna toonde Hij me zijn hart dat drie onderscheiden lichtbollen bevatte die toen één enkele bol vormden. En Jezus vatte zijn woorden aldus samen: “De lichtbollen die je in mijn hart ziet zijn geloof, hoop en liefde, die Ik op aarde bracht om de lijdende mens gelukkig te maken door die hem als geschenk aan te bieden. Welnu, ook aan jou wil ik een meer bijzonder cadeau geven”. En terwijl Hij dit zei kwamen er vele draden van licht uit die lichtbollen die over mijn ziel werden uitgespreid als een soort net en ik verbleef daar binnenin. En Jezus: “Zo wil Ik je ziel in beslag nemen, vooreerst, vlieg met de vleugels van het geloof en door jezelf in dat licht te storten zul je steeds meer kennis over Mij, je God, verkrijgen; maar door Mij beter te kennen zul je voelen hoe je nietigheid bijna vergaat tot niets en je zult niets hebben om op te steunen. Kom echter hoger op en duik in de onmetelijke zee van hoop, die gevormd wordt door al mijn verdiensten die Ik verwerf in de loop van mijn sterfelijk leven en door al de pijnen van mijn Passie die Ik de mens ook gaf als geschenk. Alleen daardoor kun je hopen op de onmetelijke gaven van het geloof, omdat er geen andere weg is om die te verkrijgen. Dus als je deze verdiensten van Mij wil benutten alsof die de jouwe zijn, zal je niet langer voelen hoe je nietigheid vergaat tot niets en verzinkt in de afgrond, maar komend tot nieuw leven zal dat mooier worden en verrijkt om zo de goddelijke blik naar je toe te trekken. Dan zal de ziel niet langer beschroomd zijn, maar de hoop zal haar moed en kracht schenken om haar zo standvastig te maken als een zuil blootgesteld aan al de guurheid van de lucht, vergelijkbaar met de tegenspoed in het leven die haar niet in het minst beroert. En hoop zal niet alleen maken dat de ziel zich onbevreesd stort in de onmetelijke rijkdom van het geloof, maar die maakt haar tot eigenaar ervan; en door de hoop zal zij zover komen dat zij zich Godzelf toeeigent. O ja! Hoop doet de ziel bereiken wat ze maar wil. Hoop is de deur van de Hemel – alleen door middel van de hoop kan die open gaan, omdat iemand die alles verhoopt, alles verkrijgt, nadat de ziel heeft bereikt dat ze God heeft toegeëigend, zal ze zich onmiddellijk,zonder enige hindernis, bevinden in de onmetelijke oceaan van de liefde en samen met het geloof en de hoop zal zij zich hierin storten en zij zal zich verenigen met Mij, haar God”.
Mijn liefste Jezus vervolgde: “Als geloof koning is en liefde de koningin, is de hoop als een vredestichtende moeder die overal vrede brengt. Inderdaad kan er met geloof en liefde beroering zijn, maar de hoop, de band van de vrede buigt alles om tot vrede. Hoop is steun, hoop is verkwikking en als de ziel, opgewekt door geloof de schoonheid, de heiligheid en de liefde ziet waarmee zij door God wordt bemind en zich gedrongen voelt om Hem lief te hebben, maar haar ontoereikendheid ziet, hoe weinig zij voor God doet en hoe ze Hem moet beminnen maar het niet doet, voelt ze zich onbehaaglijk en verward en durft God bijna niet te naderen – en onmiddellijk komt deze vredestichtende moeder en neemt plaats tussen geloof en liefde en begint aan haar taak als vredestichter. Ze brengt de ziel weer tot vrede, ze stimuleert haar, heft haar op, geeft haar nieuwe kracht, en als zij haar tot bij koning geloof en koningin liefde leidt, verontschuldigt ze de ziel, stort weer haar verdiensten in de ziel en zij smeekt hun om haar te ontvangen. En geloof en liefde ontvangen de ziel met hun blik alleen gericht op deze vredestichtende moeder, zo teder en vol mededogen, en God is de vreugde van de ziel en de ziel de vreugde van God”.
O, heilige hoop, hoe bewonderingswaardig zijt gij! Ik stel me een ziel voor die vol is van deze mooie hoop, als een indrukwekkende pelgrim die op weg is om een land in bezit te nemen dat heel zijn geluk zal uitmaken. Maar omdat hij daar onbekend is en reist door landen die niet de zijne zijn, bespotten sommigen hem, anderen beledigen hem, weer anderen beroven hem van zijn kleren en sommigen komen er toe hem te slaan en dreigen hem zelfs te vermoorden. En de edele pelgrim – wat doet hij in al deze beproevingen? Raakt hij verward? O nee, nooit! Integendeel, hij lacht om degenen die hem dit aandoen en omdat hij zeker weet dat hoe meer hij lijdt des te meer hij geëerd en verheerlijkt zal worden als hij zijn land in bezit gaat nemen, daarom daagt hij mensen uit om hem meer te kwellen. Maar hij is altijd kalm en geniet van volmaakte vrede; nog sterker, temidden van deze beledigingen blijft hij zo rustig, dat hij, terwijl de anderen rondom hem op hun hoede zijn, blijft rusten in de schoot van zijn God naar wie hij zo verlangt. Wie geeft zoveel vrede en zoveel sterkte, aan deze pelgrim op de reis die hij heeft ondernomen? Ongetwijfeld de hoop op het eeuwig heil dat hem zal toekomen, en omdat het hem toekomt, zal hij alles doorstaan om het in bezit te nemen, Welnu, door het idee dat het hem toebehoort, gaat hij het liefhebben – en zo roept de hoop de liefde op.
Wie kan zeggen wat het licht van de gezegende Jezus mij doet zien. Ik had het liever in stilte voorbij willen laten gaan, maar ik zie hoe vrouwe gehoorzaamheid haar blijken van vriendschap achterwege laat, de gestalte aanneemt van een soldaat en de wapens ter hand neemt om tegen me te strijden en me te verwonden. O alstublieft. Neem de wapens niet zo snel op – trek uw klauwen in, wees rustig, want ik wil doen wat u zegt, zoveel ik kan en zo zullen we altijd vrienden blijven. Welnu, als de ziel zich begeeft in de zeer wijdse zee van de liefde, ervaart ze ’n onuitsprekelijke verrukking en vreugde die niet uit te leggen is aan een sterfelijke ziel. Alles is liefde; haar zuchten, haar hartslag, haar gedachten zijn even zo vele welluidende stemmen die zij doet klinken rond haar zeer geliefde God.
Dit zijn stemmen van liefde die Hem naderbij roepen, zodat de gezegende God, aangetrokken en verwond door deze stemmen van liefde, die beantwoordt en het komt voor dat Zijn zuchten, Zijn hartslag en zijn hele goddelijke wezen de ziel naar God toe roept.
Wie kan zeggen hoe de ziel geraakt wordt door deze stemmen; hoe zij in verrukking raakt. Alsof een zeer hoge koorts haar treft; hoe zij zich, bijna krankzinnig, wil storten in het liefhebbende hart van haar Beminde om verkwikking te vinden en hoe zij de goddelijke geneugten in overvloed opzuigt?
Zij wordt dronken van liefde en in haar dronkenschap maakt zij liefdesliederen voor haar allerzoetste bruidegom. Maar wie kan alles verwoorden wat zich afspeelt tussen de ziel en God? Wie kan spreken over deze liefde die God zelf is? Op dat moment zie ik een immens licht en mijn geest is stomverbaasd; het richt zich dan op het ene punt, dan op een ander en ik probeer het te noteren, maar ik voel dat ik niet uit mijn woorden kan komen. Omdat ik niet weet wat te doen, houd ik nu mijn mond en ik denk dat vrouwe gehoorzaamheid me deze keer zal vergeven, omdat ze als ze nu kwaad wil worden op mij, ’t deze keer onterecht is.
Het ongelijk is aan haar kant, want ze geeft me geen spraakwater om me beter uit te drukken. Begrijpt U mij, zeer eerwaarde gehoorzaamheid? We bewaren de vrede hè?
21 september 1899
Geschil met vrouwe gehoorzaamheid. Het doel van Luisa’s toestand.
En toch, wie zou dit gezegd hebben? Ondanks het feit dat zij ongelijk heeft en dat ze me niet de mogelijkheid geeft om het duidelijk te maken, nam vrouwe gehoorzaamheid er aanstoot aan en begon op te treden als een wrede tiran en ze ging zover in die wreedheid dat ze het zicht op mijn Liefste, mijn enige troost, van me wegnam.
Het toont werkelijk aan dat ze zich soms ook gedraagt als een klein meisje: als ze ergens haar zinnen op heeft gezet, en ze krijgt het niet, schreeuwt ze het hele huis bij elkaar en weent zo lang dat men gedwongen wordt haar tevreden te stellen. Hier helpt geen redelijkheid, noch een andere manier om haar over te halen. Zo is vrouwe gehoorzaamheid. Punt uit! Ik had niet gedacht dat u zo was. Omdat zij weet wat zij wil, wenst ze dat ik, al is het stamelend, schrijf over de liefde.
O, lieve God! Maakt U zelf haar een beetje redelijker, omdat het echt duidelijk is dat we zo niet verder kunnen. En u, o, gehoorzaamheid, geef me mijn lieve Jezus terug – snijd me niet langer in de ziel. Ik smeek u, beroof me niet langer van het zien van mijn hoogste goed, en ik beloof dat u dat ik, al is het stamelend, zal schrijven zoals u het wil. Ik vraag u alleen de genade om me een paar dagen tot rust te laten komen, omdat mijn te beperkte geest het niet langer verdraagt op te gaan in de uitgestrekte oceaan van de goddelijke liefde, vooral omdat ik daar mijn ellende en mijn afgrijselijkheid meer zie en als ik de liefde van God voor mij zie, voel ik me bijna gek worden; en zo voelt mijn zwakke natuur zich weg zakken en kan niet meer. Maar intussen zal ik me bezig houden met het schrijven over andere dingen en dan voortgaan met de liefde.
Ik hervat mijn schamel spreken. Terwijl mijn geest bezig was met de dingen die al gezegd zijn, dacht ik bij mezelf: “Wat is de bedoeling van dit schrijven, als ik zelf niet in praktijk breng wat ik schrijf? Dit schrijven wordt vast mijn ondergang”. Terwijl ik dit dacht kwam mijn gezegende Jezus en zei: “Dit schrijven zal dienen om bekend te maken wie het is die tot jou spreekt en je persoon in beslag neemt. En trouwens, als het jou niet ten goede komt, zal mijn licht dienen voor anderen die zullen lezen wat ik laat opschrijven”. Wie kan zeggen hoe gekweld Hij me achterliet bij de gedachte dat anderen hun voordeel doen met de genaden die Hij me geeft, als ze deze geschriften lezen, en ik, die ze ontvang, niet? Zullen ze niet leiden tot mijn veroordeling? En dan, alleen al bij de gedachte dat ze terecht komen in de handen van anderen, doet mijn hart pijn en ik schaam me voor mezelf. Welnu, tot het uiterste gekweld bleef ik zeggen: “Wat is het doel van mijn toestand als het leidt tot mijn veroordeling?” En mijn zeer beminde Jezus kwam terug en zei: “Mijn leven was nodig voor de redding van de mensen; en omdat ik dat niet kon voortzetten op aarde, kies ik wie mij behaagt om mijn leven in hen voort te zetten voor de verdere verlossing van de mensen. Dit is het doel van jouw toestand”.
22 september 1899
Afkeer van het schrijven.
Ik voelde een spijker in mijn hart vanwege de woorden die mijn lieve Jezus sprak, en Hij, altijd zo welwillend om de pijnen te verlichten van deze ellendige zondaar, kwam vol medelijden naar mij toe en zei: “Mijn dochter, kwel jezelf niet langer. Weet dat alles wat ik je op laat schrijven, of over de deugden of in de vorm van gelijkenissen, alleen dient om een beeld te geven van jezelf en van de volmaaktheid dat Ik voor je ziel wil bereiken”.
O God, wat een geweldige afkeer voel ik van het neerschrijven van deze woorden – omdat wat Hij zegt mij voorkomt als niet waar. Ik voel dat ik nog steeds niet begrijp wat deugd en volmaaktheid is, maar gehoorzaamheid wil het zo en het is beter te sterven dan met haar te maken te hebben; te meer daar zij twee gezichten heeft: als men doet wat ze zegt, gedraagt ze zich als een dame en liefkoost je als een zeer trouwe vriend – sterker ze belooft je alle goeds van Hemel en aarde; maar zo gauw ze maar iets van een moeilijkheid t.o.v. haar signaleert, trekt ze zich onmiddellijk terug en men bekijkt haar anders en ziet in haar een soldaat die zijn wapens ter hand neemt om je te verwonden en je te vernietigen. O mijn Jezus, wat voor een deugd is deze gehoorzaamheid, die je doet beven alleen al bij de gedachte aan haar? Nadat Jezus die woorden tot me sprak, zei ik Hem: “Mijn goede Jezus, wat heb ik aan zo veel genaden, als ze mijn hele leven vergallen, vooral door de uren dat ik U mis? In feite is verstaan wie Gij zijt en wie ik moet missen een voortdurend martelaarschap voor mij. Dus dienen die nergens anders voor dan om mijn leven voortdurend te vergallen”. En Hij voegde er aan toe: “Als iemand de zoetheid van een gerecht heeft geproefd en dan gedwongen wordt het bittere te proeven, zal zijn verlangen naar het zoete groter worden om die bitterheid kwijt te raken en dat komt die persoon ten goede, omdat hij, als hij altijd het zoete proeft, zonder ooit het bittere te krijgen, niet veel waardering zal hebben voor het zoete. Maar als hij altijd de bitterheid proeft, zonder het zoete te kennen, zal hij er zelfs niet naar verlangen, omdat hij het niet kent, daarom is het een èn het andere goed. En dus is het ook goed voor jou”. En ik: “Mijn Jezus, die zulk een ellendige en ondankbare ziel zo geduldig verdraagt – vergeef me. Het lijkt of ik deze keer te veel wil weten”. En Jezus: “Wees niet verstoord, Ik zelf roep deze problemen bij je op, om zo een aanleiding te hebben om er met je over te praten en ook om je in alles te onderrichten”.
25 september 1899
Luisa beschermt Jezus en de schepselen.
Ik zat te denken: “Als deze geschriften tenslotte in iemands handen komen, zal deze persoon zeggen: “Zij moet wel een goed christen zijn, als de Heer haar zo veel genaden geeft”. Terwijl die niet weet dat ik nog steeds zo slecht ben ondanks dit alles. Zo kunnen mensen het mis hebben, zowel in het goede als in het kwade. Ach Heer, U alleen kent de waarheid en de diepte van de harten”. Terwijl ik dit dacht, kwam de gezegende Jezus en zei: “Mijn geliefde, en als de mensen eens wisten dat jij mijn en hun beschermster bent”. En Ik: “Mijn Jezus, wat zegt U?” En Hij: “Wat? Is het niet waar dat jij Me beschermt tegen de pijnen die zij me bezorgen, door jezelf tussen Mij en hen te plaatsen en dat jij de klappen opvangt die Ik zou moeten krijgen en ook die Ik hun moest toebrengen? En als je die soms niet op je neemt is het, omdat Ik het niet toesta; en dat is dan je grote verdriet zo dat je zelfs komt klagen bij Mij. Dat kun je toch niet ontkennen!” Nee Heer, dat kan ik niet ontkennen, maar ik zie dat dat iets is waarmee U zelf me hebt bezield – daarom zei ik dat het niet gebeurt omdat ik goed ben en ik raak helemaal in de war als ik U dit tegen mij hoor zeggen”.
26 september 1899
Verzet tegen het schrijven. Hoe de allerheiligste Maagd een wonder van genade is. Abstract of intuïtief zien.
Vanmorgen toen mijn aanbiddelijke Jezus kwam, bracht Hij me buiten mezelf, maar tot mijn groot verdriet zag ik Hem van achteren en hoe ik ook smeekte mij zijn heilig aanschijn te tonen, het was onmogelijk. Ik bleef in mezelf zeggen: “Wie weet is het vanwege mijn verzet tegen de gehoorzaamheid om te schrijven, dat Hij zich niet verwaardigt om zijn aanbiddelijke gelaat te tonen”. En terwijl ik dit zei, weende ik. Hij liet me eerst wenen en draaide zich toen om en zei: “Ik reken je dat verzet niet aan, omdat je wil zo verenigd is met de mijne dat je alleen maar kunt willen wat Ik zelf wil. Dus ofschoon het je tegenstaat voel je je er tezelfdertijd toe aangetrokken als door een magneet; daardoor dient je tegenzin alleen maar om de deugd van gehoorzaamheid mooier en stralender tot haar recht te laten komen. Daarom negeer Ik het”.
Nadien aanschouwde ik zijn zo mooie gelaat, en ik voelde innerlijk een onbeschrijflijke tevredenheid; en ik wendde me tot Hem en zei: “Mijn liefde, als ik al met zoveel welbehagen naar U kijk, wat moet het dan wel niet geweest zijn voor onze koningin Moeder, toen U zich liet opnemen in haar allerzuiverste schoot? Wat een zaligheid, hoeveel genaden gaf U Haar?” En Hij: “Mijn dochter, de vreugde en de genaden die Ik in Haar uitstortte waren zodanig en zo talrijk dat het volstaat te zeggen dat wat Ik van nature ben, onze Moeder werd door genade; bovendien kon mijn genade, omdat zij zonder zonde was, vrij heersen in Haar. Er is niets van mijn Wezen wat Ik Haar niet heb gegeven”.
Opdat ogenblik leek het of ik onze koningin Moeder zag als een andere God, met alleen dit verschil: voor God is dit zijn eigen natuur, terwijl het in de allerheiligste Maagd verkregen genade is.
Wie kan zeggen hoe stomverbaasd ik achter bleef; hoe mijn geest zich verloor in zo’n ontzaglijk wonder van genade? Ik keerde me tot Hem en zei: “Mijn liefste goed, onze Moeder bezat zoveel goeds omdat U zich intuïtief aan Haar toonde. Ik zou willen weten: hoe openbaart U zich aan mij – zie ik U abstract of intuïtief? Wie weet is het zelfs niet abstract”. En Hij: “Ik wil je het verschil duidelijk maken tussen het een en het ander. Abstract gezien beschouwt de ziel God, terwijl zij, intuïtief gezien, binnengaat in Hem en, genaden verkrijgt – d.w.z. zij deelt innerlijk in het goddelijk Wezen. Hoe dikwijls heb je niet gedeeld in mijn Wezen? Dat lijden wat bijna natuurlijk lijkt in jou, die zuiverheid waardoor je op een punt komt dat je het gevoel hebt alsof je geen lichaam hebt, en veel andere dingen – heb Ik dit niet bij je teweeg gebracht als Ik je intuïtief in Mezelf binnengetrokken heb?” Och Heer, het is zo waar! En ik: “hoe heb ik U voor dit alles bedankt? Hoe heb ik dit beantwoord? Ik schaam me alleen al als ik hierover nadenk. O alstublieft! Vergeef me, en laat Hemel en aarde weten dat U me overlaadt met uw oneindige barmhartigheid”.
30 september 1899
Hoe geduld in pijnlijke bekoringen werkt als heilzaam voedsel.
Voordien bracht ik een uur in de hel door. In het voorbijgaan keek ik naar het kindje Jezus en als in een flits zei ik in gedachten tot het kindje: “Wat ben je lelijk”. Ik probeerde er geen aandacht aan te besteden of van mijn stuk te raken om een spel met de duivel uit de weg te gaan. Desondanks drong dat duivelse licht door in mijn hart; en ik voelde dat mijn arme hart Jezus haatte. O ja, ik voelde me in de hel in gezelschap van de verdoemden – ik voelde hoe liefde veranderde in haat! O God! Wat een pijn U niet te kunnen liefhebben! Ik zei: “Heer, het is waar dat ik niet waardig ben om U te beminnen, maar aanvaard tenminste deze pijn – dat ik U zou willen beminnen maar het niet kan”.
Na een uur in de hel leek het of ik er Godzijdank uit kon komen. Maar wie kan zeggen hoe droevig en verzwakt mijn arme hart uit de strijd kwam tussen haat en liefde. Ik voelde me zo uitgeput dat het leek of er geen leven meer in me was. Toen kwam ik weer terug in mijn gewone toestand, maar – o, zo doodop! Mijn hart en al mijn innerlijke kracht, die met onuitsprekelijk verlangen op zoek gaat naar haar hoogste Goed en als die Hem vindt pas ophoudt en van Hem geniet tot volle tevredenheid, durfde deze keer niet te bewegen. Die was zo tot niets terug gebracht, verward en weggezakt in nietigheid, dat die niets van zich liet horen. O God, wat een wrede klap moest mijn hart verdragen! Ondanks dit alles kwam mijn altijd zo welwillende Jezus en zijn troostende aanblik deed me direct vergeten dat ik in de hel was geweest. Zodat ik zelfs Jezus niet om vergeving vroeg. Mijn innerlijke kracht, vernederd en vermoeid als die was, scheen in Hem te rusten. Alles was stilte; van beide zijden waren er slechts wat liefdevolle blikken die het hart van de ander pijnlijk raakten.
Na deze diepe stilte zei Jezus: “Mijn dochter, Ik heb honger, geef Me iets”. En ik: “Ik heb niets om U te geven”. Maar op dat zelfde moment zag ik een snee brood en ik gaf Hem die en Hij leek het met veel plezier op te eten. In gedachten zei ik nu: Het is al een paar dagen geleden dat Hij me iets zei. En Jezus antwoordde op mijn gedachte: “Soms wil de bruidegom graag iets zeggen tegen zijn bruid en zijn meest intiem geheimen aan haar toevertrouwen; op andere ogenblikken beleeft hij meer vreugde aan rust, terwijl zij elkaars schoonheid beschouwen.
Spreken verstoort de rust en alleen al de gedachte aan wat men moet zeggen en waarin men de ander wil laten delen leidt de aandacht af van het kijken naar de schoonheid van de bruidegom of de bruid. Dit is echter nodig; nadat zij hebben gerust en elkaars schoonheid meer in zich hebben opgenomen hebben zij elkaar in feite meer lief en met meer kracht gaan ze weer aan ’t werk, onderhandelen en verdedigen hun belangen. Dit doe Ik met jou. Ben je niet blij?”
Hierna schoot de gedachte aan het uur in de hel door mijn hoofd en direct zei ik: “Heer, vergeef me – hoeveel heb ik U beledigd”. En Hij: “Kwel jezelf niet en raak niet zo in de war: Ik leid de ziel diep in de afgrond om haar dan vlugger naar de Hemel te leiden”. Toen liet Hij me verstaan dat die snee brood die ik vond niets anders was dan het geduld waarmee ik dat uur van de bloedige strijd had doorstaan. Dus geduld, vernedering en opdragen wat men lijdt in tijden van bekoring, is voedzaam brood dat men ons Heer aanbiedt wat Hij met veel vreugde aanvaardt.
1 oktober 1899
Jezus spreekt met bitterheid over het misbruik van de Sacramenten.
Vanmorgen verscheen mijn lieflijke Jezus weer in stilte, maar Hij zag er zeer gekweld uit; Hij had een zware doornenkroon op het hoofd. Ik voelde hoe onvoldoende mijn innerlijke kracht was en ik durfde geen woord te zeggen; maar omdat ik zag dat zijn hoofd zeer veel pijn gaf, strekte ik mijn handen uit en verwijderde heel voorzichtig de doornenkroon. Maar wat leed Hij bittere pijnen. Zijn wonden gingen verder open en het bloed stroomde overvloedig. Eigenlijk werd zijn ziel gekweld. Nadat ik die kroon afgenomen had zette ik die op mijn hoofd en Hij zelf hielp dat die zou binnen dringen; alles gebeurde echter van beide zijden in stilte.
Maar hoe groot was mijn verbazing toen ik even daarna weer naar Hem keek en ik zag dat schepselen met hun beledigingen nog een kroon op Jezus’ hoofd aanbrachten.
O, valsheid van mensen! O, weergaloos groot geduld van Jezus! En Jezus bleef zwijgen, en keek bijna niet naar hen, zodat Hij niet wist wie Hem beledigden. Weer verwijderde ik die kroon en terwijl teder medelijden al mijn innerlijke kracht opriep, zei ik Hem: “Mijn dierbare goede lieve Jezus, zeg me toch wat – waarom vertelt Ge me niet langer iets? U bent nooit gewend geweest om uw geheimen voor mij te verbergen. O, alstublieft, laten we een beetje praten samen, want zo zullen we een klein beetje ons hart uitstorten over de smart en de liefde die ons bedrukken”. En Hij: “Mijn dochter, jij verlicht mijn pijnen. Weet echter dat Ik je niets vertel omdat je Me altijd noodzaakt om de mensen niet te kastijden. Je wilt je verzetten tegen mijn rechtvaardigheid en als Ik niet doe wat jij wenst, ben je teleurgesteld en heb Ik meer pijn omdat Ik je niet tevreden kan stellen. Daarom blijf Ik zwijgen, om misnoegen van beide kanten te voorkomen”.
En ik: “ Mijn goede Jezus, bent U misschien vergeten dat U zelf lijdt als U uw rechtvaardigheid hebt laten gelden? Zien hoe U lijdt in de schepselen, maakt me meer dan ooit waakzaam om U te dwingen de mensen niet te kastijden. En dan zien hoe de schepselen zich tegen U keren als giftige slangen, zodat ze U het leven zouden benemen als dat in hun macht lag, omdat ze uw geselingen zien aankomen en zich zelfs nog meer ergeren aan uw rechtvaardigheid... Ik durf echt geen Fiat voluntas tua te zeggen”. En Hij: “Mijn rechtvaardigheid verdraagt het niet meer. Ik voel Me door iedereen verwond – door priesters, door toegewijde mensen, door leken, vooral door het misbruik van de Sacramenten. Sommige bekommeren zich er helemaal niet om, versmaden ze zelfs, en anderen aan wier grillen niet wordt tegemoet gekomen, gaan zo ver dat ze Me beledigen.
O, hoe heeft mijn hart te lijden als Ik zie hoe de Sacramenten worden gereduceerd tot schilderijen of stenen beelden die lijken te leven en op een afstand werkzaam zijn, maar als men dichterbij komt begint men het bedrog te ontdekken. Dan gaat men ze aanraken en wat ontdekt men? Papier, steen, hout – onbezielde voorwerpen; en dan zijn ze volkomen teleurgesteld, zo zijn de Sacramenten voor het merendeel teruggebracht tot niets – er is alleen nog louter buitenkant. En wat te zeggen van wat eerder smerig is dan zuiver.
En dan de geest van eigenbelang onder de clerus – het is soms om te wenen.
Denk je niet dat zij een en al oor zijn als het om een armzalige munt gaat en zo hun waardigheid verspelen? Maar als er geen eigenbelang in het spel is komen ze niet in beweging. Deze geest van eigenbelang beheerst hen zo dat die ook naar buiten treedt, zodat bij de leken de stank ervan doordringt, het ergernis opwekt en dit is de oorzaak dat zij geen geloof hechten aan hun woorden. Ach Ja, niemand spaart Mij. Sommigen kwetsen Mij rechtstreeks en anderen die zoveel kwaad zouden kunnen voorkomen doen daar geen moeite voor; dus weet Ik niet tot wie Ik me moet wenden, maar Ik zal hen zodanig tuchtigen dat ze uitgeschakeld worden en sommigen zal Ik totaal vernietigen. Er zal een moment komen dat de kerken leeg zullen blijven, met niemand om de Sacramenten toe te dienen”.
Ik onderbrak Hem en zei heel geschrokken: “Heer, wat zegt U nu? Al zijn er die de Sacramenten misbruiken, er zijn ook veel goede dochters die ze ontvangen in de goede gezindheid en die veel zouden lijden als ze die niet meer konden ontvangen”.
En Hij: “Te gering is hun aantal en bovendien zal hun pijn om die niet te kunnen ontvangen dienen als eerherstel voor Mij en het maakt hen slachtoffer voor degenen die ze misbruiken”. Hoe gekweld bleef ik achter bij deze woorden van de gezegende Jezus? Maar ik hoop dat Hij tot rust zal komen vanuit zijn oneindige barmhartigheid.
3 oktober 1899
Luisa overlegt met vrouwe gehoorzaamheid. Priesters moeten zich afzijdig houden van aardse of familiebelangen.
Vanmorgen vertoonde Jezus zich weer bedroefd. Ik had niet de moed ook maar één woord tot mijn zeer geduldige Jezus te zeggen, uit angst dat Hij zijn klacht over de mentaliteit van de clerus zou voortzetten. De gehoorzaamheid vraagt immers om alles op te schrijven en ook alles wat betreft de liefde tot de naaste en dit is zo pijnlijk voor mij dat ik metterdaad de strijd moest aangaan met vrouwe gehoorzaamheid; bovendien is zij veranderd in een zeer machtige strijder voorzien van wapens om mij te doden. Eerlijk gezegd had ik het gevoel dat ik geen kant meer uit kon, dat ik voor mezelf niet wist wat te doen. Schrijven over liefde voor de naaste in het licht van Jezus leek me onmogelijk.
Ik had het gevoel dat mijn hart verwond werd door duizend prikkelingen; mijn mond was met stomheid geslagen, en het ontbrak mij totaal aan moed en ik zei haar: “Lieve gehoorzaamheid, gij weet hoe ik U liefheb en dat ik uit liefde tot U graag mijn leven zou geven, maar ik zie dat ik dit niet kan doen, en U kunt zelf de kwelling van mijn ziel zien. O alstublieft! Maak Uzelf niet tot vijand, wees niet zo meedogenloos tegenover mij, wees wat toegeeflijker voor iemand die U zo lief heeft. O alstublieft! Komt U zelf bij mij en laat ons samen overleggen wat het meest gepast is om te zeggen”.
Aldus leek zij haar woede te temperen en zij dicteerde zichzelf wat het meest wezenlijk was, in een paar woorden de hele betekenis samen vattend van de verschillende facetten van de liefde. Soms echter wilde ze meer ingaan op details en dan zei ik haar: “’t Is voldoende dat zij de betekenis verstaan met wat overweging erbij. Is het niet beter de hele betekenis in één woord te zeggen i.p.v. in vele woorden?” Soms legde de gehoorzaamheid zich er bij neer, een andere keer ik: en zo leken wij vooruit te gaan…
Hoeveel geduld is er nodig voor deze gezegende vrouwe gehoorzaamheid – echt een vrouw, want het is voldoende dat zij het recht krijgt om te heersen en haar verschijning verandert in een zeer mak lam en zij brengt het offer van zwaar werk en staat de ziel toe in de Heer te rusten, terwijl zij zelf haar aandachtig bewaakt, zodat niemand haar mag lastig vallen en haar wakker maken. En wat doet deze edelvrouwe terwijl de ziel slaapt? Zij veegt het zweet van haar voorhoofd, doet snel het zware werk dat de ziel moet doen – iets wat iedere menselijke geest, ook de zeer intelligente, verbaast en brengt ieder hart met een schok ertoe haar lief te hebben.
Welnu, terwijl ik dit zeg blijf ik me in gedachten afvragen: Maar wat is deze gehoorzaamheid? Waaruit bestaat die? Welke voeding houdt haar in stand? En Jezus laat mij met harmonieuze stem verstaan: “Wil je weten wat gehoorzaamheid is? Gehoorzaamheid is het wezenlijke van de liefde; gehoorzaamheid is de meest verfijnde, de zuiverste, de volmaaktste liefde ontleend aan het zeer pijnlijke offer – je zelf vernietigen om weer van God te leven. Omdat ze zo edel en goddelijk is, verdraagt de gehoorzaamheid niets menselijks in de ziel, en niets wat er niet thuis hoort. Daarom gaat alle aandacht naar de vernietiging binnen de ziel van alles wat niet behoort tot haar goddelijke adeldom – dat is eigenliefde. En als het dit eenmaal heeft gedaan, maakt zij zich weinig zorgen of zij alleen strijdt en zwoegt voor deze ziel, terwijl ze de ziel toestaat om vredig te rusten. Tenslotte ben Ik zelf gehoorzaamheid”.
Wie kan zeggen hoe verwonderd en verrukt ik was toen ik deze woorden hoorde van mijn gezegende Jezus? O, heilige gehoorzaamheid, hoe onbegrijpelijk zijt ge! Ik kniel neer aan uw voeten en ik aanbid U. Ik smeek U om mijn gids te zijn, mijn lerares en mijn licht, op het rampzalige pad van het leven, zodat ik, begeleid, onderwezen en in gezelschap van uw allerzuiverste licht, aan mag komen in de eeuwige haven.
Ik houd nu op en dwing mezelf bijna om afstand te nemen van deze deugd van gehoorzaamheid, anders zou ik nooit ophouden er over te spreken. Ik zie deze deugd zo vol licht, dat ik er eindeloos over kan blijven schrijven. Maar andere dingen vragen mijn aandacht; daarom blijf ik zwijgen en ik ga terug naar waar ik gebleven ben. Ik zag mijn lieve Jezus zo bedroefd en ik herinnerde me dat de gehoorzaamheid me had opgedragen om voor een bepaalde persoon te bidden en met heel mijn hart heb ik hem bij Hem aanbevolen, en Jezus zei me: “Mijn dochter, laat al zijn werken vol zijn van deugd alleen, maar Ik adviseer hem vooral zich niet te mengen in familie aangelegenheden. Als hij iets heeft, laat het hem weggeven. Als dat niet het geval is wil Ik niet dat hij betrokken raakt bij iets anders. Hij moet dingen laten doen door degenen die verondersteld worden dat te doen, terwijl hij ervan wordt losgemaakt, vrij, zonder zich te bezoedelen met aardse dingen; anders zal hij geconfronteerd worden met het ongeluk van de anderen die al het gewicht op hun schouders krijgen, omdat zij van het begin af aan zich wilden bemoeien met hun familie aangelegenheden. En alleen vanwege mijn barmhartigheid moest Ik toelaten dat zij er geen voordeel van zouden hebben, maar er eerder armer van zouden worden en dat zij zelf zouden voelen hoe ongepast het voor een dienaar van mij is zijn handen vuil te maken aan aardse dingen. Aan de andere kant – en dit is een woord uit mijn mond – de priesters van mijn heiligdom zullen, zolang zij zich helemaal niet inlaten met aardse dingen, geen dagelijks brood tekort komen. Welnu, voor hen geldt, als Ik hun had toegestaan er beter van te worden, zouden zij hun hart hebben bezoedeld en ze zouden zich niet bekommerd hebben om God noch om de aangelegenheden van hun priesterschap. Welnu, hun situatie meer dan moe, willen zij hun taak van zich afschudden, maar dat kan niet en dit is de boete voor wat zij niet hadden moeten doen”.
Nadien beval ik een zieke bij Hem aan en Jezus toonde de wonden die die zieke Hem had aangedaan. Ik probeerde Hem te smeken, Hem te kalmeren, Hem eerherstel te geven en het kwam me voor dat de wonden genazen. En Jezus zei, een en al vriendelijkheid: “Mijn dochter, vandaag ben je voor mij een zeer kundige arts geweest, want je hebt niet alleen geprobeerd de wonden, die die zieke me bezorgde, te behandelen en te verbinden, maar die ook te genezen. Dus Ik voel me erg gekalmeerd en verzoend”. Toen begreep ik dat men door te bidden voor de zieken de arts van Ons Heer wordt die lijdt in zijn evenbeeld.
7 oktober 1899
Jezus is verontwaardigd over de mensen. De slachtofferziel houdt de kastijding tegen.
Vanmorgen kwam de gezegende Jezus niet en het vergde zoveel geduld om op Hem te wachten. In gedachten bleef ik zeggen: “Mijn lieve Jezus, kom, laat me toch niet zo lang wachten. Ik heb U sinds gisteren niet meer gezien en het wordt nu laat en U komt nog steeds niet? Kijk toch eens hoeveel geduld ik heb gehad om op U te wachten. O, alstublieft, laat het toch niet zo ver komen dat ik mijn geduld verlies, omdat U het zolang uitstelt, want dan bent U met dat almaar uitstellen er de oorzaak van. Kom daarom, want ik houd het niet meer vol”.
Welnu, terwijl ik dit en andere nonsens zei, kwam mijn enige goed, maar tot mijn groot verdriet zag ik hoe Hij bijna verontwaardigd was over de mensen. Direct zei ik Hem: “Mijn goede Jezus, ik smeek U, sluit vrede met de wereld”. En Hij: “Dochter, dat kan Ik niet, Ik lijk op een koning die een huis wil binnengaan, maar dat huis is vol smerigheid, rottigheid en veel vuile dingen. De koning, als koning heeft de macht er binnen te gaan, niemand kan hem dat beletten, en hij zou dat huis zelfs met zijn eigen handen kunnen schoon maken, maar dat wil hij niet, omdat het niet gepast is voor een koninklijk persoon zich te verlagen tot zo’n niveau; en ondanks ’t feit dat hij de macht, de wil en een groot verlangen heeft om het te doen, er zelfs voor te lijden, zal hij zich nooit verwaardigen om er een stap in te zetten, voordat dat huis door iemand is schoon gemaakt. Zo ben Ik. Ik ben een koning die kan en wil, maar Ik wens hun wil – Ik wil dat zij de rottigheid van de zonden verwijderen voor Ik binnen kom en vrede met hen sluit. Nee, het past niet bij mijn koningschap naar binnen te gaan en vrede met hen te sluiten; integendeel, Ik zal alleen kastijdingen over hen afroepen. Het vuur van de tegenspoed zal hen overal overweldigen, tot ze door de knieën gaan, zodat ze zich herinneren dat er een God bestaat – de enige die hen kan helpen en bevrijden”.
En ik onderbrak Hem en zei: “Heer, als U besluit tot tuchtigingen, dan wil ik bij U komen – dan wil ik niet langer op deze aarde blijven. Hoe zal mijn hart ’t kunnen verdragen om uw schepselen te zien lijden? En Jezus keek zeer welwillend en zei: “Als jij komt, waar moet Ik dan onderdak vinden op deze aarde? Laat ons voorlopig denken over ons samenzijn hier beneden, want we zullen nog zoveel tijd hebben om in de Hemel te zijn, de hele eeuwigheid. En bovendien, te snel ben je je taak vergeten op te treden als mijn moeder op aarde. Dus terwijl Ik de mensen tuchtig zal Ik bij jou mijn toevlucht nemen en in jou verblijf nemen”.
En ik: “Ach Heer, wat is de bedoeling van mijn slachtofferrol al zoveel jaren? Wat voor goeds is daar voor de mensen uit voortgekomen, terwijl U zei dat U mij als slachtoffer wilde om mensen te redden? En nu maakt U duidelijk hoe deze kastijdingen, in plaats van jaren geleden, later plaats vinden – niet meer en niet minder”. En Hij: Mijn dochter, zeg dit niet, Ik ben toegefelijk geweest uit liefde voor jou en het goede wat er uit voortkwam was dat, terwijl vreselijke kastijdingen heel lang zouden woeden, zij nu korter zullen zijn. Is dat niet een geschenk – in plaats van vele jaren gebukt te gaan onder tuchtigingen duren die maar enkele jaren. Bovendien zouden zij, tijdens deze laatste jaren van oorlog en plotseling sterven, geen tijd gehad hebben om zich te bekeren, maar die hadden ze wel en ze werden gered – is dat geen groot goed? Mijn geliefde, voor ’t ogenblik is het niet nodig je te laten begrijpen wat de bedoeling is van jouw rol voor jezelf en voor de mensen, maar Ik zal je dat tonen als je in de Hemel
komt en op de dag van het oordeel zal Ik het tonen aan alle naties. Spreek daarom nooit meer op deze manier”.
14 oktober 1899
Hoop, de vrede - brengende moeder.
Vanmorgen voelde ik me een beetje verontrust en inwendig tot niets teruggebracht.
Ik zag mezelf alsof de Heer me van zich af wilde stoten. O God, wat is dit een hartverscheurende pijn. In die toestand kwam de gezegende Jezus met een koordje in zijn hand en klopte drie keer op mijn hart en zei: “Vrede, vrede, vrede, weet je niet dat het koninkrijk van de hoop een rijk van vrede is en dat het recht van de hoop rechtvaardigheid is? Als jij ziet dat mijn rechtvaardigheid zich bewapent tegen de mensen - treed dan binnen in het koninkrijk van de hoop en bekleed je zelf met de machtigste kwaliteiten die zij bezit; stijg op naar mijn troon en doe zoveel mogelijk om de gewapende arm te ontwapenen. En je zult dit doen met de meest welsprekende, de tederste stem vol mededogen, om zeer dwingende redenen, met de vurigste gebeden, die de hoop zelf je zal ingeven. Maar als je ziet dat de hoop zelf bepaalde rechten van de rechtvaardigheid gaat ondersteunen die absoluut nodig zijn en dat die op willen geven hetzelfde zou zijn als zichzelf beledigen wat niet kan – richt je dan tot Mij en geef je over aan de rechtvaardigheid”.
En ik, meer dan ooit bang dat ik me moest overgeven aan de rechtvaardigheid zei Hem. “Ach Heer hoe kan ik dit doen? Het lijkt me onmogelijk. Alleen al de gedachte dat U de mensen moet tuchtigen kan ik niet verdragen; zij zijn immers uw beeld. Als ze nu schepselen waren, die U niet toebehoorden … Dan was het niets; maar wat me het meest dwars zit is, dat ik moet aanzien hoe U – ik zou bijna zeggen – geslagen wordt door U zelf, neergesmeten, gegeseld en gegriefd door U zelf, omdat de kastijdingen op U zelf zullen terug slaan – niet op anderen, en daarom zult U zelf lijden. Zeg me toch, mijn enige goed, hoe zal mijn hart kunnen verdragen U te zien lijden, terwijl U U zelf dat lijden U zelf aandoet. Als schepselen U doen lijden, zijn het nog altijd schepselen, en dat is beter te verdragen maar dit is moeilijk; dit is niet te aanvaarden. Daarom kan ik het niet met U eens zijn, en ik kan me niet overgeven.
Bewogen door medelijden en erg geraakt door mijn woorden zag Hij er bedroefd en welwillend uit en zei: “Mijn dochter, je hebt gelijk dat de ellende op mij zelf terugslaat, te meer daar Ik, als Ik je hoor spreken, van binnen bewogen wordt door medelijden en barmhartigheid en mijn hart breekt van tederheid. Maar geloof me, die tuchtiging is noodzakelijk en als je Me nu niet een beetje wilt zien lijden, zul je later veel erger lijden zien, omdat ze Me meer zullen beledigen.
Zal je dat niet nog meer bedroeven? Daarom, schik je naar Mij, anders zul je me dwingen om je niets meer te vertellen, om niet te hoeven zien dat je bedroefd bent. En hiermee zou je me de opluchting ontzeggen die ik ervaar als Ik met je praat O, ja, je zou Me dwingen te zwijgen en ik zou niemand hebben met wie Ik mijn pijnen zou kunnen delen”. Wie kan zeggen hoe verbitterd ik me voelde na deze woorden? En Jezus die me wilde afleiden, vatte zijn woorden over de hoop aldus samen. “Mijn dochter, wees niet verontrust – hoop is vrede. Zoals Ik in de act van rechtvaardigheid volmaakt de vrede bewaar, zo moet ook jij, helemaal opgaand in de hoop, je vrede bewaren. De ziel die vredig is wordt, als ze zichzelf kwelt, onrustig of verliest haar vertrouwen, loopt haar ongeluk tegemoet, en ofschoon ze miljoenen bezit en zelfs de heerschappij heeft over verschillende koninkrijken, blijft ze fantaseren en klagen: ‘Waar zal ik van leven? Hoe zal ik me kleden? Ik sterf van de honger? Ik ben zo ongelukkig! Ik zal nog eindigen in de diepste ellende en tenslotte zal ik sterven’. En dit zeggend, huilt ze en zucht en slijt haar dagen in droefheid en grote armoede, ondergedompeld in de zwaarste melancholie. Maar dat is niet alles; het ergste is dat als ze haar bezittingen ziet, als ze wandelt door haar landgoederen, ze nog droeviger wordt bij de gedachte aan haar naderend einde; en als ze voedsel ziet, wil ze er niet aankomen om zichzelf in leven te houden. En als iemand probeert haar over te halen om haar rijkdommen met haar eigen handen aan te raken om haar te tonen dat het onmogelijk is dat ze terecht zal komen in de grootste ellende, zal ze niet overtuigd zijn; ze blijft als versuft en huilt zelfs nog meer over haar droevig lot.
Welnu, wat zullen de mensen over haar zeggen? Dat ze krankzinnig is, dat blijkt dat ze niet redelijk is, dat ze haar verstand kwijt is. De reden is duidelijk, het kan niet anders. Toch kan het zijn dat ze haar ongeluk tegemoet gaat waarover ze blijft fantaseren. Maar hoe? Door haar rijk te verlaten, haar rijkdommen achter te laten en naar vreemde landen te gaan met barbaarse bevolking, waar niemand zich verwaardigt haar wat brood te geven. Zo wordt fantasie tot werkelijkheid – wat aanvankelijk vals was, wordt nu waarheid. Maar wie was er de oorzaak van?
Wie is schuldig aan zo’n droevige verandering van de toestand?” Haar verraderlijke en halsstarrige wil. Dat is nu net de ziel die geen hoop heeft: toe geven aan verontrusting en ontmoediging is al de grootste waanzin”.
En ik: “Ach Heer, hoe kan een ziel altijd in vrede leven, een leven van hoop? En als de ziel een zonde begaat – hoe kan ze dan vredig zijn?” En Jezus: “Door de zonde te begaan, trekt de ziel zich al terug uit het koninkrijk van de hoop, omdat zonde en hoop niet samen kan gaan. Gezond verstand gelooft dat iedereen de plicht heeft wat hem toebehoort te respecteren, in stand te houden en te cultiveren.
Wie gaat er nu naar zijn eigendommen om te verbranden wat hij bezit? Wie zal zijn bezittingen niet angstvallig beheren? Ik geloof niemand. Welnu, de ziel die leeft van hoop, geeft door te zondigen aanstoot aan de hoop, en als het nu in haar vermogen lag, zou ze al het goede verbranden dat de hoop bezit. Dan belandt ook zij in het ongeluk van die dame die haar goederen verlaat om in een vreemd land te gaan leven. Zo ook verlaat de ziel door de zonde deze vrede brengende moeder hoop, zo teder en vol mededogen, die haar wil voeden met haar eigen vlees – Jezus in het H. Sacrament, het eerste oogmerk van onze hoop – en zij gaat leven te midden van een barbaars volk: dat zijn de demonen die haar de kleinste verfrissing onthouden en haar voeden met enkel vergif, wat de zonde is. En wat doet deze vredestichtende moeder dan? Blijft ze misschien onverschillig, terwijl de ziel zich van haar verwijdert? O nee, Zij weent en bidt en roept haar met een zeer tedere en ontroerende stem, zij gaat haar achterna en zij is pas tevreden als zij haar terug gebracht heeft in haar koninkrijk”. Mijn lieve Jezus vervolgt: “Het wezen van de hoop is vrede, en wat zij is van nature krijgt de ziel die leeft in de schoot van deze vredestichtende moeder door genade”. En in diezelfde woorden liet mijn gezegende Jezus,door middel van een verstandelijk licht, mij door het beeld van een moeder zien, wat deze hoop heeft gedaan voor de mens. O, wat een ontroerend en zeer teder beeld. Als iedereen dit kon zien, zouden zelfs de meest verharde harten wenen van berouw en allen zouden zo van haar gaan houden dat het onmogelijk voor hen zou zijn zich zelfs maar een ogenblik los te maken van haar moederlijke knieën. Ik wil nu proberen te zeggen wat ik begrijp en wat ik kan zeggen; de mens is gewend getekend te leven, slaaf van de duivel, veroordeeld tot de eeuwige dood, zonder de hoop weer het eeuwig leven te kunnen leven. Alles was verloren en zijn bestemming was te gronde gericht.
Deze moeder leefde in de Hemel, verenigd met de Vader en de H. Geest, tezamen vol gelukzaligheid; maar het leek of zij niet tevreden was – zij wilden haar kinderen, haar evenbeeld, het mooiste werk van haar handen, om zich heen hebben. Welnu, terwijl ze in de Hemel was, waren haar ogen gericht op de mens die op aarde verloren was gegaan. Zij is alleen maar bezig met hoe haar geliefde kinderen te redden en zij ziet dat deze kinderen op geen enkele manier de Godheid tevreden kunnen stellen, zelfs niet door welk offer dan ook, omdat zij totaal de mindere zijn van die Godheid – wat doet deze moeder vol mededogen? Zij ziet dat er geen ander middel is om deze kinderen te redden dan haar eigen leven te geven om het hunne te redden, en zij neemt hun pijnen en ellende op zich en doet alles wat van hen verwacht werd. Dus, wat denkt zij te gaan doen?
Deze liefdevolle moeder biedt zich aan bij de goddelijke rechtvaardigheid met tranen in haar ogen en met zeer tedere stem zegt ze, terwijl haar grootmoedige hart haar de meest dwingende redenen ingeeft: “Ik vraag om genade voor mijn verloren kinderen; Ik kan niet verdragen dat ik hen van mij gescheiden zie. Ik wil ze ten koste van alles redden en ofschoon ik zelfs zie dat er geen andere weg is dan mijn leven te geven, wil ik dat doen, als zij maar hun leven kunnen krijgen.
Wat wilt U van hen? Eerherstel? Ik geef het namens hen. Glorie, eer? Ik geef U eer en glorie in hun plaats. Dankzeggen? Ik dank U namens hen. Alles wat U van hen wil, geef ik U, mits ik ze in mijn rijk bij me mag hebben. De Godheid is ontroerd door de tranen en de liefde van deze moeder vol mededogen, en overtuigd door haar dwingende redenen is die geneigd deze kinderen lief te hebben. De goddelijk Personen wenen gezamenlijk over hun ongeluk en besluiten eenstemmig dat zij het offer van het leven van deze moeder aanvaarden en zijn volledig voldaan om zo deze kinderen weer terug te krijgen.
Zo gauw het besluit is bekrachtigd, daalt zij direct neer vanuit de hemel en komt op aarde en ze legt haar koninklijke gewaden af die zij in de Hemel droeg en bekleedt zich met menselijke ellende, als de ellendigste slaaf en ze leeft in uiterste armoede, lijdt ongehoord, door spot en hoon, onverdraaglijk voor de menselijke natuur. Zij weent onophoudelijk en bemiddelt voor haar geliefde kinderen. Maar wat het meest verbazing wekkend is, zowel wat deze moeder als de kinderen betreft: terwijl zij deze kinderen zo zeer bemint, doen zij, in plaats van deze moeder die hen komt redden met open armen te ontvangen, het tegenovergestelde. Niemand wil haar ontvangen of haar erkennen; integendeel, zij laten haar ronddolen, zij verachten haar en maken een plan om deze zo tedere moeder die hen zo hartstochtelijk bemint te vermoorden. Wat zal zulk een tedere moeder doen die haar liefde onbeantwoord ziet door haar ondankbare kinderen? Zal ze ophouden? O, nee. Integendeel, zij raakt meer ontvlamd door liefde voor hen en ze haast zich van het ene punt naar het andere om hen te verzamelen en hen op schoot te nemen.
O, hoe zwoegt ze, hoe voert ze strijd tot het zweet haar uitbreekt – niet alleen water maar ook bloed! Zij gunt zich geen rust; zij is voortdurend in actie om hun redding te bewerken; zij voorziet in al hun noden; zij geneest al hun kwaad, van verleden, heden en toekomst; kortom, er is niets wat zij nalaat of niet beschikt voor hun heil.
Maar wat doen deze kinderen? Hebben zij misschien spijt van hun ondankbaarheid bij haar komst? Zijn zij van gedachten veranderd ten gunste van deze moeder? O, nee! Zij bedreigen haar, zij onteren haar met de gemeenste laster, zij bezorgen haar schande, hoon en schaamte, zij slaan haar met alle soorten geselingen, herleiden haar tot één wond, en zij brengen haar tenslotte ter dood, zo schandelijk als maar mogelijk is, te midden van wrede krampen en pijnen.
Maar wat doet deze moeder te midden van zoveel pijnen? Zal zij deze kinderen misschien haten, onhandelbaar en arrogant als ze zijn! O nee – nooit! Juist dan heeft zij hen hartstochtelijker lief dan ooit, offert haar pijnen op voor hun redding en haar laatste adem is gewijd aan een woord van vrede en vergeving.
O, mijn prachtige moeder! O lieve hoop, hoe aanbiddelijk zijt gij – ik heb u lief! O alstublieft! Houd me altijd op uw schoot en ik zal de gelukkigste ter wereld zijn. Terwijl ik besloot op te houden met spreken over de hoop, weerklonk een stem overal rondom mij die zei: “Hoop bevat al het heil, zowel het huidige als het toekomstige en wie leeft op haar schoot en op haar knieën is gezet krijgt alles wat ze wil. Wat wil de ziel? Eer, glorie? De hoop zal haar de grootste eer en glorie ter wereld onder alle mensen geven en in de Hemel zal zij haar eeuwig verheerlijken. Misschien wil ze rijkdom? O, Deze moeder hoop is uitzonderlijk rijk en bovendien zal haar rijkdom, als zij al het goede aan haar kinderen geeft, absoluut niet minder worden. Nog sterker, deze rijkdom is niet vergankelijk en gaat niet voorbij – maar is eeuwig. Wil zij plezier tevredenheid? O ja! Deze hoop bevat in zichzelf alle mogelijke genoegens en voorkeur van Hemel en aarde, zodat niemand haar ooit zal kunnen evenaren; en iemand aan haar borst geniet met volle teugen – o, hoe gelukkig en tevreden is zij. Wil zij verstandig zijn en wijs? Deze moeder hoop bevat de subliemste vormen van wetenschap – nog sterker, zij is de meester der meesters en wie zich door haar laat onderwijzen leert de wetenschap van ware heiligheid kennen.”
Kortom, hoop verschaf ons alles, zodanig dat als iemand zwak is geeft ze hem kracht; als iemand bevlekt is stelde de hoop de Sacramenten in en daarmee bereidde zij het bad voor zijn zonden. Als de mens honger heeft of dorst, geeft deze medelijdende moeder het mooiste en heerlijkste voedsel, haar heerlijkste vlees en als drank haar allerkostbaarste bloed. Wat kan deze vredestichtende moeder hoop nog meer doen? En wie is aan haar gelijk? O, alleen zij heeft Hemel en aarde verzoend. De hoop heeft geloof en liefde met zich verenigd en heeft de onlosmakelijke verbinding gelegd tussen de menselijke en de goddelijke natuur. Maar wie is deze moeder?
Wie is deze hoop?
Het is Jezus Christus, die onze Verlossing bewerkte en de hoop is van de dolende mens.
16 oktober 1899
Wachten op Jezus. Jezus spreekt over kastijdingen.
Vanmorgen kwam mijn lieve Jezus niet.
Ik heb Hem sinds gisteravond, toen Hij zich vertoonde in een gedaante die tezelfdertijd medelijden opwekte en angst niet gezien.
Hij wilde zich verbergen om de kastijdingen niet te zien die Hij zelf over de mensen afriep en de manier waarop Hij hen ging vernietigen. O God, wat een hartverscheurende aanblik, nog nooit gezien! Terwijl ik al maar wachtte bleef ik in gedachten zeggen; “Waarom komt Hij niet? Wie weet komt Hij niet omdat ik me niet schik naar zijn rechtvaardigheid? Maar hoe kan ik dat? Het lijkt bijna onmogelijk voor mij om “Uw Wil geschiede” te zeggen. Dan zei ik weer: “Hij komt niet omdat mijn biechtvader Hem niet naar me toestuurt?”
Welnu, terwijl ik dit dacht, zag ik Hem heel even, bijna een schaduw, en Hij zei: “Wees niet bang, het gezag van de priester is beperkt. In de mate waarin zij mij willen vragen naar je toe te komen en je als slachtoffer willen aanbieden zodat Ik het volk zal sparen, in die mate zal Ik hen genezen en hen sparen als Ik de kastijdingen toebreng. Als zij daar geen aandacht aan besteden, zal Ik geen acht op hen slaan”. Na dit gezegd te hebben, verdween Hij, mij achterlatend in een overvloed van ellende en tranen.
21 oktober 1899
Aardse goederen moeten dienen voor de heiliging van de mens; het mogen geen afgoden zijn. De oorzaak van kastijdingen.
Na zeer bittere dagen van ontbering voelde ik me moe en uitgeput, hoewel ik die zelfde pijnen bleef opdragen en ik zei: “Heer, U weet hoeveel het me kost U te moeten ontberen; maar ik berust in uw allerheiligste Wil, en bied deze zeer bittere pijn aan om mijn liefde te bewijzen en U te behagen. Deze last, ergernis, moeheid en kou die ik voel, wil ik naar U toe sturen als boodschappers van lofprijzing en eerherstel voor mezelf en alle schepselen. Dit heb ik en ik bied het U aan. Natuurlijk aanvaardt U het offer van mijn goede wil, als men U aanbiedt wat mogelijk is zonder voorbehoud – maar kom toch, want ik kan niet meer dragen”.
Vele keren werd ik verleid om me te schikken naar de rechtvaardigheid, omdat ik dacht dat ik zelf de oorzaak was dat Hij niet kwam. In feite had Jezus in de voorbije dagen gezegd dat ik, als ik me niet schikte, Hem zou dwingen om niet te komen en me niets meer te vertellen om me geen verdriet aan te doen. Maar ik had niet het hart om dat te doen, vooral niet omdat zelfs de gehoorzaamheid er niet mee instemde. Midden in deze bitterheid verscheen er eerst ’n licht met daarbij een stem die sprak: “In de mate de mens zich bemoeit met aardse zaken, verwijdert hij zich van, en verliest hij waardering voor eeuwige aangelegenheden.
Ik gaf rijkdom om die te gebruiken voor hun heiliging, maar zij hebben die gebruikt om Mij te beledigen en om een afgod te zijn voor hun harten; en Ik zal hen doen ondergaan en hun rijkdom samen met hen”.
Hierna zag ik mijn liefste Jezus, maar zo vol lijden, beledigd en verontwaardigd over de mensen dat het schrik aanjaagt.
Direct begon ik Hem te zeggen: “Heer, ik bied U uw wonden aan, uw bloed, het allerheiligste gebruik van uw zintuigen in de loop van uw sterfelijk leven, om eerherstel te bieden voor het slechte gebruik van de zintuigen door de schepselen”.
En Jezus keek zeer ernstig en zei met bijna donderende stem: “Weet je hoe de zintuigen van de schepselen zijn verworden? Zij lijken op het geluid van wilde dieren die met hun gebrul de mensen verjagen en niet toestaan dat ze dichter bij hen komen. De rotheid en de hoeveelheid zonden spat uiteen vanuit hun zintuigen die me dwingen te vluchten”.
En ik: “O Heer, ik zie hoe verontwaardigd Gij zijt! Als U door wilt gaan met de kastijdingen, wil ik bij U komen; anders wil ik ophouden met deze levenswijze. Waarom zou ik doorgaan als ik me niet langer kan aanbieden als slachtoffer om de mensen te redden?”
En Hij sprak me zo ernstig toe dat ik doodsbang werd: “Je wilt de twee uitersten – aan de ene kant wil je dat Ik niets doe, of je wilt komen. Ben je niet tevreden als de mensen gedeeltelijk gespaard worden? Denk je dat Corato er het beste voorstaat en Me het minst beledigt? Is het feit dat Ik het heb gespaard vergeleken met de andere steden iets onbeduidends? Dus wees tevreden en kalmer, en terwijl Ik me bezig houd met het kastijden van het volk – help Mij met je zuchten en lijden en het gebed dat die kastijdingen zullen bijdragen aan de bekering van de mensen”.
22 oktober 1899
Het kruis, een weg bezaaid met sterren.
Jezus vertoonde zich nog steeds zeer bedroefd. Toen Hij kwam, wierp Hij zich volkomen uitgeput in mijn armen, op zoek naar verlichting. Hij liet me een beetje delen in zijn lijden en toen zei Hij: “Mijn dochter, de weg van het kruis is bezaaid met sterren en als men die begaat veranderen die sterren in zeer stralende zonnen. Wat zal het geluk van de ziel in alle eeuwigheid zijn, die omgeven is door deze zonnen? Bovendien is de grote beloning die ik schenk voor het kruis zo groot, dat die niet te meten is, niet in de breedte noch in de lengte – het is bijna niet te vatten voor de menselijke geest; omdat het dragen van kruizen niets menselijks is – het is volkomen goddelijk”.
24 oktober 1899
De oorzaak van de kastijdingen: de liefde van God voor de schepselen.
Vanmorgen kwam mijn aanbiddelijke Jezus en bracht me buiten mezelf, temidden van de mensen. Jezus leek naar de schepselen te kijken met ogen vol mededogen en de kastijdingen, verschenen als zijn eindeloze barmhartigheid, kwamen voort uit het diepste van zijn zo liefhebbende hart. Toen wendde Hij zich tot mij en zei: “Mijn dochter, de mens komt voort uit het goddelijk Wezen en omdat ons voedsel liefde is tussen de drie goddelijke Personen, altijd wederzijds, eender en standvastig, is hij als een deel van ons voedsel, omdat Hij voortkwam uit onze handen vanuit zuivere en belangeloze liefde.
Welnu, dit deel is bitter geworden voor ons; en dat niet alleen; het merendeel van hen heeft zich door zich van Ons te verwijderen, gemaakt tot voedingsbodem voor helse vlammen en voedsel voor de onverzoenlijke haat van de duivels, onze en hun ergste vijanden. Dit is de belangrijkste oorzaak van onze smart om het verlies van de zielen: zij zijn de onzen – zij zijn iets wat Ons toebehoort. Evenzo is de grote liefde voor hen de oorzaak die Mij aanzet om hen te tuchtigen, om hun zielen in veiligheid te brengen”.
En ik: “Ach Heer, het lijkt wel of U deze keer alleen maar kunt spreken over tuchtigingen. Uw macht beschikt toch over andere middelen om deze zielen te redden. En als ik er nu nog zeker van was dat alle pijn bij hen terecht zou komen en dat U er vrij van zou blijven, zonder in hen te lijden, zou ik er nog in berusten; maar ik zie dat U al heel erg lijdt onder die kastijdingen die U hebt verspreid. Wat zal er gebeuren als U blijft doorgaan met kastijdingen?
En Jezus: “Zelfs ofschoon Ik lijd, zet de liefde me aan om zwaardere geselingen toe te brengen en dit doe Ik opdat de mens in zichzelf zal keren en erkennen wat zijn wezen is en er is geen machtiger middel dan hem te tonen dat hij zichzelf naar de ondergang helpt. Het komt mij voor dat andere middelen hun nog vrijpostiger maken; schik je daarom in mijn rechtvaardigheid. Ik zie heel goed dat je liefde voor Mij je zeer sterk aanzet om het niet eens te zijn met Mij, en je kunt het niet aan om Mij te zien lijden, maar ook mijn Moeder had Mij meer lief dan alle schepselen – niemand kan Haar evenaren; en toch, om deze zielen te redden schikte Zij zich in de rechtvaardigheid en Zij berustte erin Mij zoveel te zien lijden. Als mijn Moeder dit deed, kun jij dat dan zelf ook n iet doen?” En toen Jezus zo sprak voelde ik hoe mijn wil zo sterk naar zijn Wil werd toegetrokken dat het voor mij bijna onmogelijk was om mij niet te schikken in zijn rechtvaardigheid. Ik wist niet wat ik moest zeggen, zo overtuigd was ik; ik heb echter mijn wil nog niet duidelijk gemaakt. Jezus verdween en ik bleef twijfelen of ik me moest schikken of niet.
25 oktober 1899
De echo van God’s liefde en de echo van de ondankbaarheid van schepselen.
Mijn liefste Jezus vertoont zich bijna altijd op dezelfde wijze. Vanmorgen voegde Hij er aan toe: “Mijn dochter, mijn liefde voor de schepselen is zo groot dat zij als een echo weerkaatst in de hemelse regionen; zij vult de atmosfeer en verspreidt zich over de hele aarde. Maar hoe beantwoorden die schepselen deze echo der liefde? Ach, die beantwoorden ze met een echo van ondankbaarheid, giftig, vol met allerlei bitterheid en zonden met een bijna dodelijke echo, alleen geschikt om Mij te verwonden. Maar Ik zal het aanschijn der aarde ontvolken, zodat deze afschuwelijke echo mijn oren niet verdooft”.
En ik: “Ach Heer, wat zegt U nu?” En Jezus: “Ik ga te werk als een arts vol medelijden, die buitengewone geneesmiddelen heeft voor zijn kinderen en deze kinderen zitten vol wonden. Wat doet deze vader en dokter die zijn kinderen meer liefheeft dan zijn eigen leven? Zal Hij deze wonden laten verworden tot gangreen? Zal hij hen laten sterven uit angst dat zij moeten lijden door vuur en mes? Nee – nooit! Zelfs als hij het gevoel heeft dat die instrumenten voor hen zelf worden gebruikt, grijpt hij desondanks naar het mes, snijdt het vlees open, en hij gebruikt het gif en het vuur om te voorkomen dat het bederf voorwoekert. Hoewel het zelfs dikwijls gebeurt dat tijdens deze operaties de arme kinderen sterven, was dit niet de wil van de vader – dokter – zijn wil was hen te zien genezen. Zo ben Ik ook. Ik breng hen wonden toe om hen te genezen, Ik vernietig hen om hen te doen verrijzen. Als velen omkomen is dat niet mijn Wil, het is enkel het gevolg van hun verdorvenheid en hun koppige wil – het is het gevolg van deze afschuwelijke echo die ze Mij willen toe zenden, zelfs al worden ze uiteindelijk vernietigd”.
En ik: “Zeg me toch, mijn enige goed hoe kan ik deze afschuwelijke echo die U zo kwelt enigszins milderen voor U?” En Hij: “Het enige middel is dat je al je acten altijd uitvoert met als enige doel Mij te behagen en dat je al je gevoelens en krachten gebruikt om Mij lief te hebben en te verheerlijken. Laat iedere gedachte, woord en wat dan ook, gewijd zijn aan de liefde die je voor Mij hebt; op deze wijze zal je echo vol vreugde opstijgen naar mijn troon en mijn oor strelen”.
28 oktober 1899
Wie ben Ik, en wie ben jij?
Deze morgen verscheen mijn lieflijke Jezus omgeven door licht en Hij keek zo doordringend alsof Hij overal in mij binnen drong, en ik me tot niets voelde teruggebracht, en Hij zei: “Wie ben Ik, en wie ben jij?” Deze woorden drongen diep in het merg van mijn beenderen en ik kon de eindeloze afstand zien tussen de Oneindige en het eindige, tussen het Al en het niets. En dat niet alleen, ik kon ook de kwaadaardigheid zien van dit niets en hoe het zich zelf besmeurde.
Het leek op een vis die in het water zwemt; zo zwom mijn ziel in het verderf tussen de wormen en vele andere dingen die alleen maar afschuw wekken bij het zien ervan. O God, wat een walgelijk gezicht! Mijn ziel wilde wegvluchten van het aanschijn van de driewerf heilige God, maar met nog twee uitspraken houdt Hij mij vast n.l. ‘Wat is mijn liefde voor jou? En wat is jouw antwoord voor Mij?’
Welnu, wilde ik bij de eerste woorden angstig wegvluchten uit zijn tegenwoordigheid, bij de volgende woorden – wat is mijn liefde voor jou? – voelde ik me wegzinken, aan alle kanten verbonden met zijn liefde, zodat mijn bestaan voortkwam uit zijn liefde. Als deze liefde zou verdwijnen, zou ik niet langer bestaan. Het kwam mij voor dat mijn hartslag, mijn verstand en zelfs mijn adem voortkwamen uit zijn liefde.
Ik zwom rond in hem, en zelfs als ik wilde vluchten leek me dat onmogelijk, omdat zijn liefde me overal omgaf, En mijn liefde leek een druppeltje water dat in de zee terechtkomt en nooit meer ontdekt wordt. Hoeveel begreep ik – maar als ik het zou willen vertellen zou het te ver voeren. Toen verdween Jezus en ik bleef in verwarring achter. Ik voelde mezelf één en al zonde en in mijn hart bleef ik smeken om vergeving en barmhartigheid. Even daarna kwam mijn enige goed weer terug; ik voelde me totaal gedrenkt in bitterheid en spijt om mijn zonden en Hij zei: “Mijn dochter, als een ziel ervan overtuigd is dat zij kwaad gedaan heeft door Mij te beledigen, doet zij als Maria Magdalena die mijn voeten waste met haar tranen, ze zalfde met balsem en ze afdroogde met haar haren. Als de ziel in zichzelf begint te kijken naar het kwaad wat zij heeft gedaan en zij heeft er spijt van, maakt zij een bad klaar voor mijn wonden. Als zij dat kwaad ziet, voelt ze bitterheid en spijt en hierdoor komt zij ertoe mijn wonden te zalven met de meest exclusieve balsem. Deze kennis wordt voor de ziel een vorm van eerherstel en bij het zien van haar ondankbaarheid in het verleden voelt zij liefde voor zo’n goede God bij haar opkomen en zij zou haar leven willen geven als bewijs van haar liefde; en dit is de haar die de ziel, als vele gouden kettingen, bindt aan mijn liefde”.
29 oktober 1899
De bouw van het innerlijk verblijf voor Jezus.
Mijn aanbiddelijke Jezus bleef komen, maar van morgen nam Hij me meteen toen Hij er was, in zijn armen en bracht me buiten mezelf. In die armen begreep ik vele dingen, in het bijzonder dat het, om vrijelijk in de armen van Ons Heer te zijn en zelfs met alle gemak binnen te gaan in zijn hart en het weer te verlaten als het de ziel ’t beste uitkomt en de gezegende Jezus niet tot last te zijn, absoluut noodzakelijk was zich zelf los te maken van alles.
Daarom zei ik Hem van ganser harte: “Mijn liefste en enige goed, wat ik U vraag voor mij is, dat U mij losmaakt van alles, omdat ik heel goed zie dat het, om weer met U bekleed te worden en in U te leven en opdat U weer in mij gaat leven, noodzakelijk is voor mij dat ik zelfs geen schaduw meer draag van wat U niet toebehoort”.
En één en al welwillendheid zei Hij me: “Mijn dochter, opdat Ik kan binnengaan in een ziel en daar kan blijven is de belangrijkste voorwaarde volledige onthechting van alles. Zonder onthechting kan Ik niet alleen niet in haar verblijven, maar zelfs geen enkele deugd kan zich nestelen in de ziel. Als de ziel hierna alles uit zichzelf verwijderd heeft, kan Ik binnenkomen en verenigd met de wil van de ziel bouwen wij een huis. De fundering hiervan is gebaseerd op nederigheid, en hoe dieper die ligt, hoe hoger en sterker de muren zullen zijn. Deze muren zullen opgebouwd zijn met stenen van versterving gemetseld met het zuiverste goud van de liefde. Als de muren zijn opgetrokken zal Ik die bepleisteren en als een uitmuntend schilder zal Ik die beschilderen, niet met lijm en water, maar met de verdiensten van mijn lijden dat is de lijm, en de kleur van mijn bloed, dat is het water. Dit dient om ze te beschermen tegen regen, sneeuw of beving. Dan komen de deuren en opdat ze zo stevig zullen zijn als waren ze van hout en niet onderhevig aan houtworm, is stilte noodzakelijk en dat betekent de versterving van de uitwendige zintuigen. Om dit huis in stand te houden is een bewaker nodig om het van alle kanten binnen en buiten te bewaken. Dit is de heilige vreze des Heren die het beschermt tegen alle overlast, wind of wat dan ook. Deze vrees zal de beveiliging zijn van dit huis, waardoor er zal worden opgetreden, niet uit vrees voor straf, maar uit vrees de heer des huizes te beledigen. Deze heilig vrees moet niets doen, maar doet alles met geen andere bedoeling dan om God te behagen.
Dan moet dit huis verfraaid worden en gevuld met schatten. Dit moeten alleen maar heilige verlangens en tranen zijn. Dat waren de schatten van het Oude Testament; en daarin vonden ze hun redding; in de trouw aan hun gelofte hun troost; in lijden hun kracht. Kortom, zij zetten alles in op hun verlangen naar de toekomstige Verlosser en vanuit dit verlangen gingen ze te werk als atleten. Een ziel zonder verlangen handelt bijna als een dode; alles is verveling, last, wrok – zelfs de deugden; er is niets wat haar aanstaat, en zij gaat bijna kruipend voort op het juiste pad! Het tegenovergestelde voor de ziel die vol verlangen is; niets valt haar zwaar, alles is vreugde; zij heeft vleugels en vindt smaak in haar pijnen. Dit juist omdat er een verlangen aan vooraf ging en de dingen die het eerst verlangd werden, worden dan het meest geliefd; en als men die lief heeft, vindt men er de grootste vreugde in.
Daarom moet dit verlangen gekoesterd worden zelfs voordat dit huis wordt gebouwd. De decoraties van dit huis zullen de kostbaarste stenen zijn, de duurste parels en edelstenen van mijn leven, altijd ingelegd in het lijden, puur lijden. En omdat de bewoner de gever is van alle goed, brengt Hij er de gave der deugden in onder, Hij parfumeert het met de heerlijkste geuren, prachtige bloemen geven hun geuren af, één van de meest hemelse melodieën weerklinkt. Hij zorgt dat men een paradijselijke lucht inademt”.
Ik vergat nog te vermelden dat men moet zien of er huiselijke vrede heerst en dat is niets anders dan de herinnering en de stilte van de inwendige zintuigen.
Hierna bleef ik in de armen van Ons Heer en ik was los van alles. Intussen zag ik dat mijn biechtvader aanwezig was en Jezus zei: (het leek of Hij een spelletje met me speelde om te zien wat ik zou zeggen)
“Mijn dochter, je hebt je van alles ontdaan en je weet dat er onder die omstandigheden iemand anders nodig is die zorgt voor kleding en voedsel en een verblijfplaats. Waar wil je blijven – in de armen van je biechtvader of in de mijne?” En terwijl Hij dit zei deed Hij net of Hij mij onder wilde brengen in de armen van mijn biechtvader. Ik drong aan dat ik dat niet wilde en Hij hield vol dat Hij het wenste.
Na wat over en weer praten zei Hij: “Wees niet bang, Ik hou je in mijn armen”. En dus bleef het vredig.
30 oktober 1899
Kastijdingen dreigen voor Rome.
Vanmorgen kwam mijn lieve Jezus heel verdrietig bij me en zijn eerste woorden waren: “Arm Rome, hoe zul je vernietigd worden! Als ik naar je kijk, ween ik over je”. En Hij zei ’t met zo’n tederheid dat Hij medelijden opriep. Maar ik kon niet begrijpen of het alleen over de mensen ging of ook over de gebouwen. Omdat ik vanuit de gehoorzaamheid niet de kant van de rechtvaardigheid mocht kiezen, maar moest bidden, zei ik Hem: “Mijn geliefde Jezus, als het over kastijdingen gaat hoeft men niet te discussiëren maar alleen bidden”. En dus begon ik te bidden, zijn wonden te kussen en eerherstel te brengen. En terwijl ik dit deed zei Hij met tussenpozen: “Mijn dochter, forceer Me niet. Door dit te doen wil je Me met alle geweld onder druk zetten; breng je zelf tot rust”. En ik zei: “Heer, het is de gehoorzaamheid die dit zo wil – ik doe dit niet”. Hij vervolgde: “De stroom van ongerechtigheden is zo overweldigend dat die de verlossing van de zielen kan belemmeren, en alleen gebed en deze wonden van Mij, kan voorkomen dat deze razende rivier hen allen in zich opneemt”.